Toetsmatrijs BS 9 (NANDA)
Nummer Toetsdoelen: De student:
1 Kan het biologisch risicogedrag borderline verklaren
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Deze mensen hebben meestal instabiele relaties met andere mensen;
- Ze zijn vaak impulsief
- Ze hebben een wankel en wisselend zelfbeeld
- Ze hebben last van plotselinge, extreme stemmingswisselingen en terugkerend suïcidaal gedrag
- Ze ervaren een chronisch gevoel van leegte
- Kern: Een diepgaand patroon van instabiliteit in de relaties, het zelfbeeld, de stemming en een
gebrek aan controle over impulsen
- Ze zijn vaak onzeker over hun persoonlijke identiteit, waarden, doelen, carrière of seksuele
geaardheid
- Vaak veroorzaakt door een traumatische gebeurtenis in de jeugd, zoals verlies van een ouder,
scheiding, mishandeling, verwaarlozing of getuige zijn van geweld
- Beetje genetisch
Theorieën mogelijke oorzaken: Borderline persoonlijkheidsstoornis
- Hysterie = Freud (1856-1939)
- Vroege ontwikkelingsstoornis een niet ontwikkelde agressie regulatie drift = Kernberg 1928-heden)
- Opeenstapeling van trauma’s in de kindertijd = Rhode-Dasher (1937-heden)
- Ervaringen met geweld en seksueel misbruik = Reddeman (1943-heden) en Sachse (1949-heden)
- Gevolgen van bindingstrauma = Ruppert (1957-heden)
Behandelingsmogelijkheden BPS
Cognitieve gedragstherapie = ‘verkeerde’ denkpatronen om te buigen, realistischer te kijken naar situaties
en gedrag te veranderen
Schematherapie = Schematherapie gaat ervan uit dat jouw huidige gevoelsleven en de manier waarop je
naar jezelf en anderen kijkt, wordt bepaald door ervaringen en gebeurtenissen uit het verleden
Psychodynamisch therapie = Samen met je therapeut aan het werk. Je krijgt daarbij inzicht in vertrouwde
overlevingsstrategieën en welk gedrag je kan helpen om minder last te hebben van je klachten
Vaardigheidstraining emotie regulatie stoornis = Je leert beter omgaan met je emoties en meer balans te
krijgen in je leven
Systeemtherapie = Samen onderzoeken we hoe we de (negatieve) invloed van borderline op je relaties
kunnen verminderen
Mentally Based Treatment = MBT is een behandeling waarin je het gedrag van jezelf en van anderen
beter kan begrijpen. Je krijgt meer zicht op achterliggende gevoelens en gedachten
Dialectische gedragstherpaie = Het denken, voelen en het gedrag wordt onderzocht. Daarna ervaar je wat
de gevolgen zijn van je houding en gedrag op anderen
Psychodynamische behandeling = Een vorm van therapie waarin de gedachten, gevoelens en ideeën van
de cliënt actief in beweging worden gezet
Biologisch risicogedrag BPS
- Stemmingswisselingen (woede, prikkelbaarheid, angst)
- Depressie
- Suïcidaliteit
, - Dissociatieve verschijnselen
- Psychose
- Relatie problemen/ruzies
- Onvoorspelbaar/ontremd gedrag, zelfdestructief handelen (automutilatie)
- Middelengebruik
- Onveilige seks
- Impulsieve gevaarlijke acties (bv. boos/woedend autorijden)
2 Kan van verschillende psychofarmaca de contra-indicaties, werking, bijwerking, bijzonderheden en
interacties benoemen
Medicatie bij persoonlijkheidsstoornissen
- Behandeling met medicatie zijn geen directe therapie
- Antidepressiva klassiek en modern (tricyclische antidepressiva (TCA)/remmen de heropname van
serotonine)
- Angstremmende middelen
- Antipsychotica
Antidepressiva
Werken op noradrenaline (antidepressief/activerend) en serotonine (antidepressief/angstremmend). Ze
werken pas na 2 tot 4 weken. Ze moeten na verbetering van de symptomen minstens 6 maanden worden
gebruikt. De nierfunctie moet goed zijn, bloedspiegels moeten regelmatig gecontroleerd worden.
Mogelijke bijwerkingen bij klassieke antidepressiva:
- Droge mond
- Droge ogen/wazig zien
- Moeilijk plassen
- Verstopping van de darmen
- Seksuele stoornissen
- Duizeligheid
- Versnelde hartslag door tijdelijk verlaagde bloeddruk
- Suf-/verwardheid
- Gewichtstoename (door grotere eetlust)
- Verminderde hartwerking
Mogelijke bijwerkingen bij moderne antidepressiva:
- Maag- en darmklachten (misselijkheid, braken, diarree)
- Nervositeit
- Hoofdpijn
- Toegenomen prikkelbaarheid of agressie
- Gewichtsveranderingen
- Slapeloosheid
- Seksuele stoornissen of het verlies van seksuele gevoelens
- Bloedingsstoornissen (sneller blauwe plekken)
Angstremmende middelen (anxiolytica)
Wordt gebruikt bij angst, opwinding, woede en razernij. Het dempt de werking van het centraal
zenuwstelsel. Het wordt ook wel benzodiazepinen genoemd (angstdempend en slaapverwekkend.
Benzodiazepinen hebben een anxiolytische, sederende, hypnotische, anticonvulsieve en spierrelaxerende
werking.
Werking benzodiazepinen:
- Anxiolytische werking
- Sederende en hypnotische werking
- Anticonvulsieve werking
- Spierrelaxerende werking
- Anxiolytica: langwerkend: T1/2 > 12 uur
- Hypnotica: kortwerkend: T1/2 3-6 uur
, - Profylaxe: ‘Bijvoorbeeld alcohol onthoudingsverschijnselen’
- Anti-epileptica
- Koortsconvulsies: bij kinderen < 3 jaar
Bijwerkingen van Benzodiazepinen:
- Afvlakking = psychische functioneren, dufheid
- Concentratie stoornis = afname alertheid en motorische vaardigheid
- Paradoxale reactie = rusteloosheid, agitatie, hallucinaties, wanen, agressief gedrag
- Afhankelijkheid
- Rebound gedrag = meer angst/slapeloosheid
- Amnesie = vergeetachtig
- Cave interacties met alcohol en andere psychotrope stoffen
Antipsychotica
Werkt onder andere op de neurotransmitter dopamine. Ze onderdrukken de dopamineactiviteit. Het is in
feite symptoombestrijding en preventie. Het verminderd de psychotische symptomen als: hallucinaties,
wanen, vermindering van opwinding, agressie en angst. Het heeft een algemeen kalmerende werking.
Soms treedt juist activering op en wordt bewegingsrusteloosheid doorbroken.
- Bij psychotische ontwikkeling
- Medicatie werkt o.a. op de neurotransmitter Dopamine
- Onderdrukken de dopamine activiteit
- Is in feite symptoombestrijding en preventie
- Verminderen psychotische symptomen:
Onderdrukken hallucinaties en wanen
Vermindering van opwinding, agressie en angst
Algemeen kalmerende werking
Soms treedt juist activering op en wordt bewegingsloosheid doorbroken
- Soorten:
1. Klassieke of typische antipsychotica;
Butyrofenonen (bijv. haloperidol), Een aantal van deze verbindingen heeft een uitgesproken
antidopaminerge (D2-)werking.
2. Atypische antipsychotica;
Aripiprazol, clozapine, risperidon, olanzapine, paliperidon en quetiapine
Belangrijke bijwerkingen psychofarmaca:
- Extrapiramidale verschijnselen
- Metabool syndroom
Metabool Syndroom
- Verwijst naar het vaker vóórkomen van de combinatie van een aantal risicofactoren voor hart- en
vaatziekten: = metabool syndroom
1. Teveel buikvet
2. Verhoging triglyceriden
3. Verlaagd HDL (dyslipidemie)
4. Verhoorde bloeddruk (hypertensie)
5. Verhoogde bloedsuiker (type 2 diabetes)
- Buikomtrek en (BMI) vormen bruikbare parameters voor het inschatten van de metabole conditie
- De diagnostische criteria voor het metabool syndroom volgens het NCEP 2005:
a. ≥ 3 van de 5 criteria moeten aanwezig zijn
b. Middelomtrek mannen > 102 cm; vrouwen > 88 cm
c. HDL mannen < 1,0 mmol/l; vrouwen < 1,3 mmol/l of medicatie voor verlaagd HDL
d. Triglyceriden ≥ 1,7 mmol/l of medicatie voor hypertriglyceridemie
e. Bloeddruk ≥ 130 systolisch of ≥ 85 diastolisch of medicatie voor hypertensie
f. Glucose ≥ 5,6 mmol/l of medicatie voor hyperglykemie
, Interacties medicijnen
Bij gebruik van meerdere medicijnen tegelijkertijd (= combinatie van medicijnen) kan het voorkomen zijn
dat die medicijnen elkaars werking positief of negatief beïnvloeden (= geneesmiddel-interactie). Dit kan
ook het geval zijn als recept-medicijnen worden gecombineerd met zelfzorg-medicijnen en tussen
zelfzorgmedicijnen onderling.
Ook kunnen medicijnen een wisselwerking vertonen met voedsel of bepaalde dranken, zoals bijv. alcohol,
melk of grapefruitsap. Om die reden mogen ze daar dan niet mee worden gecombineerd.
Daarnaast is het ook nog mogelijk dat de werking van een medicijn wordt beïnvloed door het gelijktijdige
gebruik van alcohol, zoals bijv. bij veel antibiotica en psychofarmaca (= medicijnen die de psyche
beïnvloeden) het geval is, en andere genotsmiddelen, zoals soft en hard drugs.
3 Kan de onderdelen van het bloed benoemen en hun functie uitleggen en kan het proces van hemostase
uitleggen
Onderdelen van het bloed + functie
Bloed
Vloeibaar bindweefsel
Cellen in een vloeibare matrix
Functies:
- Transport van opgeloste gassen, hormonen, voedingsstoffen en afvalstoffen van de stofwisseling
- Stabilisering van de pH en ionensamenstelling van de interstitiële vloeistof in het gehele lichaam
- Beperking bloeding bij verwonding
- Verdediging tegen gifstoffen en ziekteverwekkers
- Stabilisering van de lichaamstemperatuur
Samenstelling:
55% plasma:
- Plasma-eiwitten (zorgen voor de osmotische druk)
90% water
Albuminen: Leveren belangrijke bijdrage aan de osmotische druk van plasma, transport van
lipiden, steroïdhormonen (dankzij de water aanzuigende werking van het albumine blijft er
voldoende water in de bloedbaan)
Globulinen: Transport van ionen, hormonen, vetten antistoffen en transporteiwitten
Fibrinogeen: Essentieel onderdeel van stollingssysteem; kan in het onoplosbare fibrine
worden omgezet
Regulerende eiwitten: Enzymen, pro-enzymen, hormonen
- Andere opgeloste stoffen
Elektrolyten: Normale ionensamenstelling, extracellulaire vloeistof, noodzakelijk voor vitale
cel activiteiten (KOD = Kristalloïd Osmotische Druk)
Organische voedingsstoffen: Gebruikt voor ATP-vorming, groei en onderhoud van cellen
Organische afvalproducten: Vervoerd naar plaatsen van afbraak of uitscheiding
- Water (transport van organische en anorganische moleculen, vaste bloedbestanddelen en warmte)
45% vaste bloedbestanddelen:
1. Erytrocyten:
- Rode bloedcellen
- 99% van de bloedcellen
- Celmembraan omgeeft transporteiwitten
Hemaglobine (95% is hemoglobine in de eiwitten)
Heam: Bevat een ijzerion dat met een zuurstofmolecuul kan reageren
Transport O2 en CO2
- Eigenschappen:
Plat met opstaande rand
Veel uitwisseling en flexibel (diffusieoppervlak is groot door de dikke rand)
Bevatten geen mitochondriën, ribosomen of celkern
Kunnen zich niet delen