RICHTLIJNEN JEUGDHULP
Inhoudsopgave
Les 1: GEZINNEN MET MEERVOUDIGE EN COMPLEXE PROBLEMEN.................................................................2
Les 2: THEORETISCHE ONDERBOUWING BIJ HET WERKEN MET GEZINNEN....................................................10
Les 3 ASS IN HET GEZIN (AUTISME SPECTRUMSTOORNISSEN).......................................................................10
Les 4 ADHD IN HET GEZIN............................................................................................................................. 14
Les 5 ERNSTIGE GEDRAGSPROBLEMEN......................................................................................................... 20
Les 6 STEMMINGSPROBLEMATIEK, SUICIDALITEIT EN MIDDELENGEBRUIK....................................................31
Les 7 WERKEN AAN VEILIGHEID IN HET GEZIN............................................................................................... 42
Les 8 PROBLEMATISCHE GEHECHTHEID........................................................................................................ 44
Les 9 SCHEIDING EN PROBLEMEN VAN JEUGDIGEN.......................................................................................58
Les 10 KOPP EN LVB BIJ OUDERS.................................................................................................................. 75
DE LEERDOELEN MET DE THEORIE VOOR SNEL INFO OPZOEKEN....................................................................86
,Les 1: GEZINNEN MET MEERVOUDIGE EN
COMPLEXE PROBLEMEN
Stof:
- De PowerPoint
- Bolt: inleiding en H1 gehighlight
- De tegel: gezinnen met meervoudige en complexe problemen: H2 T/M H6
Tegel gezinnen met meervoudige en complexe problemen
Definitie van gezinnen met meervoudige en complexe problemen:
Een veelgebruikte definitie van multiprobleemgezinnen is die van Baartman: ‘een
multiprobleemgezin is een gezin van minimaal één ouder en één kind dat langdurig kampt
met een combinatie van sociaal-economische en psychosociale problemen’. Ghesquière
voegt hieraan toe: ‘de betrokken hulpverleners vinden dat het gezin weerbarstig is voor
hulp. ‘Het is tot nog toe lastig gebleken om het gezin de juiste hulp te bieden: er is vaker
hulp ingezet, zonder duurzaam resultaat.
Daarnaast vinden hulpverleners dat het gezin weerbarstig is voor hulp; de ouders zijn voor
hen vaak moeilijk bereikbaar, mijden de hulpverlening of zoeken die juist veelvuldig op,
stellen geen duidelijke hulpvraag en hebben hardnekkige problemen die moeilijk te
veranderen zijn. Dit betekent echter niet dat deze gezinnen geen hulp wíllen aanvaarden.
Dat zij in de ogen van hulpverleners weerbarstig zijn voor hulp heeft vaak te maken met ‘niet
kunnen’: het lukt de gezinsleden niet te veranderen ondanks alle hulp die ze al hebben
gehad.
,Op basis van het onderzoek van Bodden en Dekovic, stellen zij dat gezinnen met
meervoudige en complexe problemen op minimaal zes van de volgende zeven domeinen
langdurige problemen ervaart (en per domein minimaal één factor):
Kindfactoren: psychische of psychosociale problemen inclusief
ontwikkelingsproblemen, gedragsproblemen, psychosomatische problemen en
verslavingen; cognitieve problemen (zoals laag IQ en leerproblemen) en
verstandelijke handicaps; slachtoffer of getuige van mishandeling, misbruik,
verwaarlozing of huiselijk geweld.
Ouderfactoren: psychische of psychosociale problemen inclusief psychosomatische
problemen, gedragsproblemen (agressie en crimineel gedrag) en verslaving;
cognitieve problemen (laag IQ) en verstandelijke handicaps; slachtoffer, getuige of
dader van mishandeling, misbruik, verwaarlozing of huiselijk geweld.
Opvoedingsfactoren: onvoldoende of inconsistente opvoedingsstrategieën;
pedagogische onmacht; weinig consistentie; weinig responsiviteit; veel harde
discipline; afwijzing; gebrek aan gedragscontrole; veel psychologische controle;
onveilige hechting.
Gezinsfunctioneren: relatieproblemen; conflicten; communicatieproblemen; weinig
cohesie; veel externe locus of control; geen organisatie.
Contextuele factoren: meerdere negatieve levensgebeurtenissen; financiële
problemen; lage sociaal-economische status.
Sociaal netwerk: verstoord of gebrek aan sociaal netwerk; conflicten met
buurtbewoners en vrienden.
Hulpverlening: lange geschiedenis van hulpverlening; uithuisplaatsing.
Belangrijkste kenmerken:
- Problemen van psychosociale aard
- Problemen van sociaaleconomische aard
- Problemen met de hulpverlening
De problematiek in gezinnen met meervoudige en complexe problemen is te typeren als
multidimensionaal en multicausaal. Er is geen sprake van een duidelijk patroon van oorzaak
en gevolg, de problemen en kenmerken beïnvloeden elkaar over en weer op de
verschillende niveaus (problemen van gezinsleden, tussen gezinsleden onderling, tussen
gezinsleden en de omgeving, en tussen het gezin en de hulpverlening). Bovendien versterken
de problemen en kenmerken elkaar: ze houden elkaar in stand en lokken elkaar uit.
Familiegroepsplan
Wanneer gezinnen bij jeugdhulpverlening terecht komen moet volgens de Jeugdwet eerst
aan ouders de mogelijkheid geboden worden om zelf een zogeheten familiegroepsplan op te
stellen. Het familiegroepsplan is een plan dat ouders samen met hun omgeving maken. In
het plan geven de ouders aan hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren)
willen verbeteren. Zo krijgen ouders, gezinnen en hun omgeving zelf de kans om de regie te
voeren over hun eigen leven, inclusief de benodigde hulp.
,Omdat deze informatie ook gebruikt kan worden als het gezin niet in de gelegenheid wordt
gesteld om eerst een familiegroepsplan op te stellen, of vrijwillig afziet van het opstellen van
een familiegroepsplan, spreken we in het verdere hoofdstuk over ‘gezinsplan’.
Goed genoeg opvoederschap
Definitie van de vries en collega’s (2005) =Goed genoeg ouderschap = Ouderschap dat
kinderen voldoende ondersteunt in hun ontwikkeling.
Kwalificaties van opvoederschap
De Vries et al. onderscheiden vier kwalificaties van ouderschap bij ouders met verstandelijke
beperking: goed ouderschap, goed genoeg ouderschap, problematisch ouderschap en tot
slot tekortschietend ouderschap (wanneer ouders hun kind verwaarlozen, mishandelen of
onvoldoende ondersteunen). Zij definiëren goed genoeg ouderschap als ouderschap dat
jeugdigen voldoende ondersteunt in hun ontwikkeling.
Volgens. Winnicott, van wie de term ‘goed genoeg opvoederschap’ afkomstig is, houdt de
term in: een stabiele, zorgzame en liefdevolle ‘bemoedering’ van het kind, waardoor het
kind zich goed ontwikkelt. Goed genoeg opvoederschap is volgens Hoghughi en Speight ‘een
proces dat op een adequate manier tegemoetkomt aan de behoeften van het kind, volgens
bestaande culturele standaarden die kunnen veranderen van generatie tot generatie’.
Naast basisbehoeften als lichamelijke verzorging, voeding en bescherming hebben jeugdigen
drie emotionele behoeften, namelijk:
Liefde, zorg en verbintenis;
Controle en het consistent stellen van grenzen;
Het stimuleren van de ontwikkeling.
Een andere indeling is die van Green & Parker (in Cardol, 2012). Zij benoemen vier aspecten
in de functie die een gezin heeft voor jeugdigen:
Leren van emotionele veerkracht
Bieden van basisbehoeften
Aanleren van sociale relaties binnen en buiten het gezin
Het leren zich aan te passen.
Heiner en Bartels (1989) hebben twaalf condities voor optimale ontwikkeling van een
jeugdige opgesteld. Wanneer er in grote mate van deze eisen wordt afgeweken, kan worden
gesproken over een bedreiging van de ontwikkeling van de jeugdige. Zijlstra heeft deze
twaalf condities nader onderzocht en heeft er twee voorwaarden aan toegevoegd. Zo
ontstond het ‘Best Interest of the Child model’ (BIC-model). Dit model omvat veertien
voorwaarden waaronder een jeugdige zich optimaal kan ontwikkelen. Deze zijn gelegen in
het gezin (1-7) en de samenleving (8-14) en komen voort uit het Internationaal Verdrag
inzake de Rechten van het Kind.
Onderstaande voorwaarden kunnen voor twee doeleinden gebruikt worden:
, 1. Allereerst bieden ze een overzicht van factoren die in kaart gebracht moeten worden
om te kunnen bepalen of er binnen een gezin sprake is van goed genoeg
opvoederschap.
2. Daarnaast kunnen de voorwaarden, als alle informatie verzameld is, dienen als een
‘beoordelingskader’. De hulpverlener weegt met dit beoordelingskader of de situatie
rond de jeugdige als ‘goed genoeg’ te typeren is. Dit model biedt hiervoor een
handvat.
De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om jeugdigen tot optimale ontwikkeling te
laten komen, zijn:
Adequate verzorging. Adequate verzorging refereert aan de zorg voor de gezondheid
en het fysieke welbevinden van de jeugdige. De ouders zorgen voor onderdak,
kleding, voeding en persoonlijke spulletjes. Er is een inkomen om hierin te voorzien.
Daarnaast hebben de ouders geen zorgen over de manier waarop zij voorzien in de
verzorging van hun kind.
Veilige fysieke directe omgeving. Een veilige fysieke directe omgeving geeft fysieke
bescherming aan de jeugdige. Dit impliceert de afwezigheid van fysiek gevaar in de
woning of buurt waar de jeugdige woont. Er zijn geen bedreigende toxische
invloeden in de woning of buurt. De jeugdige wordt niet bedreigd door een vorm van
mishandeling.
Affectief klimaat. Een affectief klimaat betekent dat de ouders hun kind emotionele
bescherming, steun en begrip geven. Er is sprake van een veilige hechting tussen
ouder en kind. Er is sprake van wederzijdse genegenheid.
Ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur. Een ondersteunende flexibele
opvoedingsstructuur bevat aspecten zoals:
Voldoende regelmaat in het leven van alledag;
Aanmoediging, stimulering en instructie aan de jeugdige en realistische
verwachtingen van de jeugdige;
Grenzen en regels stellen en inzicht geven in de redenen achter deze grenzen
en regels;
Controle uitoefenen over het gedrag van de jeugdige;
Voldoende ruimte schenken aan de wensen van de jeugdige, en hem de
vrijheid geven om zelfinitiatief te nemen en te experimenteren, evenals de
vrijheid om te onderhandelen over wat voor de jeugdige belangrijk is;
De jeugdige krijgt niet meer verantwoordelijkheid dan hij aankan, ervaart
binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag, en leert zo de gevolgen in
te schatten en zijn gedrag af te wegen.
Adequaat voorbeeldgedrag door ouders. De ouders laten gedrag, normen en
waarden zien die voor de jeugdige later waarschijnlijk van belang zijn en die hij kan
overnemen.
Ouders hebben interesse in hun kind, in zijn leefwereld en persoon.
Continuïteit in opvoeding en verzorging, toekomstperspectief. De ouders zorgen
zodanig voor hun kind dat veilige hechting optreedt. De jeugdige heeft vertrouwen in
de aanwezigheid van de ouders en ervaart een toekomstperspectief.
, Veilige fysieke wijdere omgeving. Zowel de buurt waarin de jeugdige opgroeit als de
samenleving is veilig. Criminaliteit, oorlog, natuurrampen, ziekten et cetera
bedreigen de ontwikkeling van de jeugdige niet.
De behoeften, wensen, gevoelens en verlangens van de jeugdige worden serieus
genomen door de omgeving en samenleving waarin de jeugdige leeft. Er is geen
sprake van discriminatie wegens achtergrond, etniciteit of religie.
Sociaal netwerk. De jeugdige en zijn familie hebben een sociaal netwerk waar zij op
terug kunnen vallen.
De jeugdige krijgt scholing en opleiding en de gelegenheid zijn persoonlijkheid en
talenten te ontplooien (bijvoorbeeld via sport of muziek).
Omgang met leeftijdgenoten. De jeugdige heeft de mogelijkheid om te gaan met
leeftijdsgenoten in gevarieerde situaties, passend bij zijn leeftijd en ontwikkeling.
Adequaat voorbeeldgedrag in de samenleving. De jeugdige heeft contact met
andere jeugdigen en volwassenen die een voorbeeld zijn voor huidig en toekomstig
gedrag en die belangrijke normen en waarden kunnen overbrengen.
Stabiliteit in levensomstandigheden, toekomstperspectief. De omgeving waarin de
jeugdige leeft, verandert niet onvoorzien en onverwachts. Veranderingen komen
aangekondigd en er wordt rekening gehouden met de jeugdige. Personen met wie de
jeugdige zich identificeert en die ondersteuning bieden zijn continu beschikbaar. De
samenleving biedt mogelijkheden en een toekomstperspectief.
Ordening van voorwaarden voor optimale ontwikkeling
Het BIC-model plaatst de bovengenoemde voorwaarden niet in een specifieke volgorde van
belang. Maar in de praktijk is vaak behoefte aan een ordening die als leidraad kan worden
gebruikt bij het prioriteren van de verschillende hulpvragen van het gezin.
De behoefte piramide van Maslow (1943) wordt daarbij in de praktijk vaak genoemd als
behulpzaam kader. In zijn oorspronkelijke theorie onderscheidde Maslow vijf behoeften die
mensen achtereenvolgens zouden willen bevredigen:
,Bij het in kaart brengen van de situatie in een gezin is het belangrijk om te starten met de
basiszaken: Adequate verzorging en een veilige directe en wijdere fysieke omgeving vormen
een essentieel thema bij het beoordelen van opvoedsituaties – veiligheid is een belangrijke
basisvoorwaarde voor een gezonde fysieke en psychische ontwikkeling van de jeugdige.
Daarnaast zijn ‘continuïteit in opvoeding en verzorging’ en ‘stabiliteit in
levensomstandigheden’ basisvoorwaarden. Wanneer deze voorwaarden afwezig zijn wordt
de ontwikkeling van de jeugdige serieus bedreigd en kan er onherroepelijke
ontwikkelingsschade ontstaan.
Factoren die goed genoeg ouderschap beïnvloeden
Als vuistregel kan gesteld worden dat draaglast en draagkracht in balans dienen te zijn.
Daarbij hangen de draaglast en draagkracht af van het aantal, de aard en de zwaarte van de
risicofactoren in het gezin en het aantal, de aard en de kracht van de beschermende
factoren. De zes domeinen (kind actoren, ouderfactoren, gezinsfunctioneren, contextuele
factoren, sociaal netwerk en hulpverlening) kunnen daarbij van positieve of negatieve
invloed zijn.
Hieronder wordt een aantal factoren die van invloed kunnen zijn op goed genoeg
opvoederschap expliciet uitgelicht: het gaat hierbij om de contextuele factor armoede, de
ouderfactor ouderproblematiek en de contextuele factor samenleving. De klankbordgroep
geeft aan dat deze factoren invloed hebben op de basis van waaruit ouders kunnen werken
aan goed genoeg opvoederschap, maar dat deze factoren in de praktijk niet altijd voldoende
aandacht krijgen. Wanneer met het gezin aan opvoedcompetenties moet worden gewerkt, is
het van belang om éérst te zorgen dat factoren die het opvoederschap negatief beïnvloeden
waar mogelijk worden weggenomen of gecompenseerd. Het is zaak om vervolgens te blijven
monitoren of deze factoren stabiel blijven.
Als we deze resultaten naast het hierboven beschreven BIC-model leggen, zien we dat
armoede een risicofactor is voor eigenlijk alle veertien genoemde voorwaarden voor de
optimale ontwikkeling van jeugdigen.
Ouderproblematiek
Het komt in gezinnen met meervoudige en complexe problemen regelmatig voor dat bij de
ouders sprake is van individuele problematiek. Bijvoorbeeld een licht verstandelijke
beperking (LVB), psychische problematiek (waaronder psychotrauma) en/of verslaving. Elk
van deze problemen brengt risico’s met zich mee voor de mate waarin ouders in staat zijn
hun kinderen goed genoeg op te voeden.
Conclusie
Hoewel deze vormen van ouderproblematiek dus verschillen in de manier waarop ze een
risico vormen voor goed genoeg opvoederschap, kan in zijn algemeenheid gesteld worden
dat problematiek bij ouders ervoor kan zorgen dat de ouders minder oog hebben voor de
fysieke en emotionele behoeften van hun kind, en minder structuur en organisatie bieden.
Het is dan ook belangrijk om oog te hebben voor eventuele problematiek van de ouder en in
,beeld te krijgen hoe deze problematiek invloed heeft op het opvoederschap van de ouder. In
hoeverre beïnvloedt de problematiek van de ouder diens vermogen om aan de veertien
voorwaarden voor optimale ontwikkeling van de jeugdige te voldoen?
Bij het bieden van hulp aan gezinnen met meervoudige en complexe problemen moet
integraal worden gewerkt. Dit betekent dat er sprake is van een brede benadering of aanpak
die samenhangend is. Er moet aandacht zijn voor alle leefgebieden van de cliënt.
Steketee en Vandenbroucke hebben op basis van praktijkervaringen van hulpverleners een
indeling gemaakt van strategieën hoe te handelen bij vijf verschillende soorten gezinnen met
meervoudige en complexe problemen:
1. Orde-op-zaken-model. Kwetsbare gezinnen met één of meerdere risicofactoren
die buitengesloten kunnen raken en in problemen dreigen te komen, hebben vooral
een aanpak nodig waarbij hen geleerd wordt om toegang te krijgen tot
voorzieningen. Hierbij moet coördinatie van de voorzieningen en instellingen
voorhanden zijn.
2. Vinger-aan-de-pols-model. Bij gezinnen die geen expliciete hulpvraag hebben en
daardoor geen actieve bemoeienis van de hulpverlening willen, kan worden gekozen
voor een casemanager die regelmatig langskomt om te kijken of een ‘latent’
probleem zich inmiddels heeft ontwikkeld tot een reëel probleem waarop hulp
aangeboden kan worden. De aard van de problematiek bepaalt vervolgens welke
organisatie een gezinscoach levert.
3. Stut-en-steun-model. Gezinnen waarin sprake is van een chronische, hardnekkige
en problematische situatie, waardoor men moeite heeft met het organiseren van het
dagelijks leven, hebben langdurige en intensieve begeleiding nodig.
4. Direct (gedwongen) hulpaanbod. Voor gezinnen met een duidelijke, urgente
problematiek is een hulpverleningsaanbod op al dan niet vrijwillige basis
noodzakelijk. De urgentie van het probleem bepaalt waar de zorgcoördinatie komt te
liggen.
5. Refresh-model. Multiprobleemgezinnen waarbij de bestaande hulpverlening is
afgesloten, maar waarbij het nuttig en noodzakelijk is om gedurende een bepaalde
periode regelmatig langs te gaan om te zien of alles nog goed gaat, moeten nazorg
geboden krijgen door de hulpverlener die verantwoordelijk was gedurende het
hulpverleningstraject.
Interventies voor gezinnen met meervoudige en complexe problemen
Intensieve pedagogische thuishulp (IPT)
Intensieve pedagogische thuishulp (IPT) is een verzamelnaam van interventies die intensieve
hulp in de dagelijkse leefomgeving van het gezin omvatten, veelal gericht op het versterken
van de opvoedvaardigheden van de ouders. IPT-interventies die specifiek gezinnen met
meervoudige en complexe problemen als doelgroep hebben, richten zich op problemen op
meerdere fronten: gedrags- en ontwikkelingsproblemen bij de jeugdigen en/of
opvoedingsproblemen, met daarnaast problemen als een gebrekkig sociaal netwerk of
financiële problemen.
, Werkzame factoren in de hulp aan gezinnen met meervoudige en complexe problemen
Algemene factoren
Algemene werkzame factoren in de uitvoering van interventies zijn gelegen in de relatie
tussen hulpverlener en cliënt (of gezin), en het aansluiten bij de hulpvraag – in de
structurering van de interventie, maar ook op organisatieniveau. Goede monitoring en
supervisie en een draaglijke caseload zijn bijvoorbeeld belangrijk.
Een aantal van deze algemene werkzame factoren speelt een bijzonder grote rol in de hulp
aan gezinnen met meervoudige en complexe problemen. Zo stelt de werkgroep dat het
waarborgen van de eigen veiligheid juist in deze gezinnen extra van belang is. Voordat de
professional naar het gezin toe gaat, moet de beschikbare informatie over het gezin
verzameld worden en eventueel navraag bij de politie worden gedaan.
Specifieke factoren
Specifieke werkzame factoren in de hulp aan multiprobleemgezinnen
Voor hulp en ondersteuning aan gezinnen met meervoudige en complexe problemen
komen, uit bovenstaande interventies en effectief casemanagement, de volgende specifieke
werkzame factoren naar voren.
De hulp is intensief en langdurend. Dit komt overeen met de aard en de ernst van de
problematiek. Intensief betreft niet alleen de frequentie van het contact, maar ook
de bereikbaarheid van de professional.
Er is een grondige analyse van krachten en problemen in het gezin gemaakt die dient
als uitgangspunt voor het inzetten van hulp.
De omgang met het gezin dient praktisch van aard te zijn. Zien dat de hulp praktisch
effect heeft, draagt er in belangrijke mate aan bij dat de vertrouwensrelatie met de
hulpverlener kan groeien, en versterkt de motivatie bij het gezin. Dit is nodig voordat
aan onderliggende problematiek kan worden gewerkt.
De hulp wordt in de leefomgeving van het gezin aangeboden, bijvoorbeeld door
middel van huisbezoeken. Hierdoor kunnen gezinsleden het geleerde thuis direct in
de praktijk brengen en bij de uitvoering ondersteund worden.
Er is aandacht voor de bredere sociale omgeving van deze gezinnen en het sociale
netwerk wordt bij de hulp betrokken. Dit betekent dat er ook aandacht is voor
achterliggende oorzaken van ongelijkheid en marginalisering, en dat gezinsleden
worden gestimuleerd om gebruik te maken van hulpbronnen in hun directe sociale
omgeving.
Alle gezinsleden krijgen hulp.
Er is sprake van een goede samenwerking (ketenaanpak) tussen alle betrokken
instellingen. Er wordt gezamenlijk een analyse van de situatie gemaakt en een plan
van aanpak opgesteld en er is sprake van individuele regie: één hulpverlener is
verantwoordelijk voor het gezin en er wordt per gezin één plan gemaakt.
Na afsluiting van de hulp wordt laagfrequentere ondersteuning geboden gericht op
het vasthouden van de resultaten.