College aantekeningen & samenvatting Martini
College aantekeningen van week 1: Grondweefsels & epitheelweefsel
Samenvatting Martini §4.1, 4.2 en 4.3
Leerdoelen:
- Herkennen en benoemen van verschillende soorten epitheel
- Kunnen uitleggen wat de relatie is tussen de vorm en functie van verschillende soorten
epitheel
- Kunnen benoemen van de cellulaire kenmerken en functies van epitheelcellen
- Kunnen benoemen van de intracellulaire verbindingen en functies tussen epitheelcellen
Histologie: studeren van verschillende weefsels (= samenwerkende cellen).
Grondweefsels:
1. Epitheelweefsel
a. Een weefsel dat bestaat uit aaneensluitende cellen zonder tussenstof en
dat rechtstreeks afkomstig is van een van de drie kiembladen.
b. Heeft contact met het voedsel, bovenste laag in de huid. Strak tegen
elkaar, er zit niks anders tussen. Het vormt ook klieren.
c. Er zijn twee vormen:
i. Bekledingsepitheel: weefsel dat interne of externe oppervlakten bedekken
(bv. huid).
ii. Klieren: produceren vloeistoffen. Ze zijn gemaakt door insnoering van
epitheellagen.
2. Bindweefsel
a. Kan andere weefsels met elkaar verbinden (zoals epitheel en spier), zorgt
voor stevigheid, zorgt voor vervoer van stoffen binnen het lichaam en slaat
energie op.
3. Spierweefsel
a. Gespecialiseerd in contractie, het bevat spierweefsel van het skeletspier,
hart en organen (bv peristaltische beweging).
4. Zenuwweefsel
a. Zorgt voor het verplaatsen van informatie m.b.v. elektrische impulsen. Bv het
activeren van spierweefsel, hierbij heb je neuronen die met elkaar
communiceren.
Vraag: Tot welk grondweefsel behoort bloed? Bindweefsel. Het verbind verschillende
weefsels, en dus cellen met elkaar.
Kenmerken epitheelweefsel:
- Cellulariteit: de cellen liggen heel dicht op elkaar.
- Gepolariseerd= er is een verschil in functie en structuur van de twee oppervlakten die aan
het epitheelweefsel verbonden zijn.
o De apicale zijde: zit tegen het interne of externe milieu, bevat microvilli en ciliën.
Microvilli voor oppervlakte vergroting. Hierin zitten (actine-)filamenten,
hierdoor is er meer mogelijkheid om stoffen te absorberen.
Ciliën: trilharen die voor beweging en sensoring. 5x zo groot als microvilli.
, o Basolaterale zijde: zit bij de base, waar het tegen ander weefsel zit.
- Verbinding: het is verbonden aan het basaal membraan (base/ basal lamina).
- Avasculair= ze hebben geen bloedvaten. Ze ontvangen voedingsstoffen door diffusie of
absorptie. Ze zijn dus niet doorbloed (ze zitten aan elkaar vast, dus er is geen ruimte voor
bloed. Het bloed loopt er onderdoor).
- Regeneratie: cellen die kapot zijn worden vervangen door stamcellen uit het epitheel.
Functies epitheelweefsel:
- Bescherming (tegen schuren, dehydratatie, schade door chemicaliën).
- Controle van permeabiliteit (sommige stoffen kunnen er wel door heen, sommige niet).
- Sensor (geeft informatie over het externe en interne milieu).
- Produceert gespecialiseerde secretie (door klieren), oppervlakte specialisaties.
Epitheel wordt op grond van 3 dingen geclassificeerd:
1. Embryonale afkomst: ecto-, endo-, of mesodermaal
Embryonale oorsprong: elk van deze grondweefsels omvat een aantal verschillende celtypen, die
gezien kunnen worden als een variatie op een basistype. Wat deze celtypen gemeen hebben is hun
embryologische oorsprong, dit is echter op het 1 e gezicht niet altijd duidelijk.
Kiembladen:
1. Ectoderm: zenuwstelsel, huid
2. Endoderm: spijsverteringskanaal, longen
3. Mesoderm: spieren, bindweefsels (uit mesenchym)
2. Morfologie: de vorm van de cellen
1. Plaveisel (‘squamous’)
2. Kubisch (‘cuboidal’)