Aardrijkskunde Hoofdstuk 2 vwo 4 BuiteNLand
Paragraaf 2.1 De stralingsbalans vd aarde
De zon is de belangrijkste energiebron voor de aarde omdat de aarde de straling opvangt,
verwerkt wordt door de atmosfeer en het aardoppervlak en uiteindelijk weer terug naar het
heelal wordt gestraald. Stel, de hoeveelheid zonnestraal is 100, 31 delen worden
teruggekaatst naar het heelal, 20 delen worden geabsorbeerd door atmosfeer en 49 delen
bereiken de aarde. Zonnestraling bestaat uit kortgolvige straling, heel compact zoals een
magnetron. Het aardoppervlak wordt dan verwarmd en straalt langgolvige straling uit.
Alleen de aarde krijgt maar 49 kortgolvige delen, en straalt 114 langgolvige delen uit! Dat
komt door het broeikaseffect waarvan de aarde ook nog 95 kortgolvige stralingen krijgt.
Alleen maar 12 delen verlaten de aarde direct, de andere worden geabsorbeerd en daarvan
de meeste naar de aarde terug gestraald. Dus blijven er wat deeltjes aan de aarde plakken,
ongeveer 30, die worden omgezet in:
1. Latente energie (waterdamp)
2. Voelbare warmte
De overgebleven 57 deeltjes worden naar het heelal uitgestraald als langgolvige delen. Dit
alles heet de stralingsbalans. Dus 100 komen binnen en 31 korte en 69 lange worden
teruggegeven, de uitgaande straling, dit evenwicht heet het dynamisch evenwicht. Als dat
er niet zou zijn, zou de aarde opwarmen of afkoelen.
Taak broeikaseffect: het absorberen van langgolvige straling door de atmosfeer, als het
ware pompt het de warmte rond voordat die verloren gaat aan het heelal.
Versterkt broeikaseffect: de mens voegt extra broeikasgassen toe als koolstofdioxide door
verbranding van bv aardolie, aardgas en steenkool.
Het is niet overal even warm, in de tropen vallen de zonnestralen recht op het oppervlak en
als een straal schuin moet, moet die een groter oppervlak verwarmen zodat het kouder is.
Het is in de bergen kouder omdat de ijlere lucht een minder sterk broeikaseffect heeft.
Paragraaf 2.2 Wereldwijde luchtstromen
Op de aarde gebeurt ongeveer hetzelfde als de verwarming in je kamer, de zon staat in de
tropen hoog aan de hemel en het is er warm, lucht zet daardoor uit en er zijn minder
luchtdeeltjes. Dus minder zwaar en een lagedrukgebied, hierdoor kan de lucht makkelijk
opstijgen. De luchtdruk neemt af met hoogte waardoor opstijgende lucht op grotere hoogte
nog verder uitzet. Maar dit gebeurt zonder opwarming dus koelt het af, dit kan dan minder
vocht vasthouden en het gaat regenen. De lucht gaat op grotere hoogte zijdelings naar de
noord- en zuidpool afstromen waar de lucht afkoelt en daalt, maar de lucht is zwaar en drukt
hard op de aarde dus hogedrukgebied. De lucht daalt, is droog door warmte en dat kan
leiden tot een woestijn. Aan het aardoppervlak splitst die dan weer en stroomt beide kanten
op. Rond 60 graden NB ZB stijgt die weer op en er ontstaan lagedrukgebieden met wind en
regen zoals ons. Ronden de polen is het koud dus hogedrukgebied, al deze luchtstromen bij
elkaar noemen we de atmosferische circulatie.
, Lucht stroomt aan het aardoppervlak dus van hoog naar lage druk, maar krijgt een afwijking
omdat de aarde draait. Als je met de wind in de rug kijkt is deze afwijking op ZH naar links en
NH naar rechts = wet van Buys Ballot = corioliseffect. Bij ons komt daardoor de wind uit het
zuid-westen. Die afwijking wordt veroorzaakt doordat de baansnelheid op de evenaar hoger
is dan bij ons, op de evenaar draait een luchtdeeltje in een dag namelijk een grotere cirkel
rond dan bij ons. Als de wind dan van hoog naar lage baansnelheid waait, raakt de wind
voor. Als de wind van lage naar hoge baansnelheid waait, raakt de wind achter = passaten.
De middelste twee winden noemen we passaten maar die waait niet altijd omdat de hoogte
vd zon varieert met het jaargetij. Het lagedrukgebied bij de evenaar wordt ook wel
intertropische convergentiezone genoemd en schuift mee met de zon die in de winter
verder naar het noorden staat. Dit is het sterkt boven landmassa’s omdat die sterker
opwarmen dat de oceanen, in de zomer kruist de zuidoostelijke passaat de evenaar. De
omgebogen passaten worden moessons genoemd en die zorgen vaak voor veel regen.
Paragraaf 2.3 Oceaan- en zeestromen
Wind die over zee waait sleurt als het ware het water mee en ontstaan zeestromen. Deze is
warm als die uit een relatief warm gebied komt, deze brengen vaak warmte en verandering
aan klimaten. Hij is koud als die uit een koud gebied komt, die zorgt voor een koud klimaat
en dichtgevroren havens.
In subtropen zijn door koude zeestromen veel woestijnen doordat het water de lucht
erboven afkoelt en dus weinig vocht kan vasthouden. Daardoor is er weinig regen/droogte.
Het zeewater op grote diepte heet de thermohaliene circulatie en wordt veroorzaakt door
dichtheidsverschillen in het zeewater die weer veroorzaakt worden door
temperatuurverschillen en verschil in zoutgehalte. Als veel water verdampt blijft er veel zout
over, als het water afkoelt en afkoelt bevriest het en omdat zout niet bevriest wordt het
water nog zouter. Dit is zwaar en begint te zinken, dit proces heet in de Atlantische Oceaan
de diepwaterpomp, dit is de motor van de thermohaliene circulatie.
Het zinkende water stroomt heel traag, wel honderd tot duizenden jaren voordat het weer
boven komt en het zorgt voor de rond pomping van zeewater over de hele wereld. Dit zorgt
er ook voor dat het bij ons veel warmer is dan in gebieden op dezelfde breedtegraad.
Deze stromen worden allemaal samengevat in de term oceanische circulatie en is erg
belangrijk voor de herverdeling van warmte op aarde. Een bijzondere situatie is in
Antarctica waar een koude zeestroom stroomt waardoor het niet bereikbaar is voor warme
lucht en zee. Ook de ijskappen daar kaatsten zonlicht weg waardoor de aarde afkoelt en is
het nu kouder op aarde dan miljoenen jaren geleden en ontstaan ijstijden.
Paragraaf 2.4 El Nino – Zuidelijke oscillatie
ENSO = El Nino Southern Oscillation
De zuidelijke oscillatie is de voortdurende, min of meer cyclische verandering in het
luchtdrukverschil over de Grote Oceaan tussen Indonesië en Peru, wat wordt aangegeven