Ba1C7 Fysiologie en ontregeling van stofwisseling II
HC 1 Regulatie metabole routes door hormonen
Receptoren reuk, smaak en darmhormonen in duodenum werken nauw
samen; allemaal ontstaan uit oerdarm.
Calorie restrictielangdurige levensduur. Effect niet bij overmatig ruiken
van voedsel.
Feromonen maken onbewuste informatieoverdracht mogelijk.
GLP1 receptoren smaakknopen zorgen voor smaaksensiviteit.
In duodenum ook smaakpapillen.
Brein innerveert viscerale organen.
Darmhormonen informeren brein en vice versa.
Hoe langer de tijd tussen 2 maaltijden, hoe meer insuline resistent je moet
worden.
Insuline resistent: meer opslag van FFA en proteïne, minder opslag KH.
HC 2 Glucose homeostase; hypo- en hyperglycemie
Postprandiaal: glucose laten opnemen door cellen.
Post-absorptief(>4 hr na maaltijd): glucose laten afgeven door
(lever-)cellen aan circulatie.
Glucose metabolisme na nacht vasten(mg/min):
5 fasen in handhaven glucose spiegel tijdens vasten:
I: 0-4 hr; daling van 40 tot 9 g/hr.
II en III: 4-28 hr; constante van 9 g/hr.
IV: 2-24 dgn; van 130 gm/min naar 63 mg/min.
V: 24-40 dgn; constante van 63 mg/min.
Devlin fig. 21-8.
Glucose balans gereguleerd door netwerk hormonale, neurale en metabole
signalen.
Insuline centrale en overheersende rol.
Glucagon, (nor)adrenaline, cortisol en GH minder belangrijk onder normale
fysiologische omstandigheden, wel in respons stress en hypoglycemie.
Effect insuline:
1
,- gevoede toestand; glycogenolyse, gluconeogenese, lipolyse en
proteolyse ↓, omzetting substraten in glycogeen, TG en eiwit ↑. energie
opgeslagen.
- gevaste toestand; glycogenolyse, gluconeogenese, lipolyse en proteolyse
↑, perifere glucose opname en vebruik ↓ voorzien in alternatieve
energiebronnen en gluconeogenese substraten.
Nadering hypoglemische drempelcontraregulerende hormoon responsen
treden in werking;
- glucagonglycogenolyse en gluconeogenese lever ↑
- adrenalineglycogenolyse, gluconeogenese en lipolyse ↑, perifere
glucose opname en verbruik ↓
- cortisolgluconeogenese, (glycogenese) en proteolyse spier ↑
- GHgluconeogenese, lipolyse en eiwitsynthese ↑
Oorzaken hypoglycemie:
- verhoogd perifeer verbruik; te sterke insulinewerking(teveel insuline
spuiten, sulfonylurea therapie, insulinoma, gastrectomy(post prandiaal)).
- verminderde vorming glucose; hormoondeficiënties(bijnierinsufficiëntie,
glucagondeficiëntie), aangeboren enzymdefecten(G6Pase, andere
glycogenoses, enzymen van de gluconeogenese of vetzuuroxidatie),
leverafwijkingen(cirrose, hepatitis).
Symptomen:
- honger.
- nerveusheid en trillen.
- zweten.
- duizeligheid, licht gevoel in hoofd.
- slaperigheid.
- verwarring.
- spraakmoeilijkheden.
- angstig/zwak voelen.
- verlies spiercontrole.
- hartkloppingen.
- epileptische aanval.
- coma.
Hypoglymic awareness = patiënten zijn bewust dat er hypoglemische
toestand aankomt.
Oorzaken hyperglycemie:
- verminderd perifeer verbruik; te geringe insuline werking(DM; type
1absolute insuline deficiëntie, type 2relatieve insuline deficiëntie).
- verhoogde vorming van glucose.
Diagnosticeren DM:
- bloedsuikerspiegel na
nacht vasten; >7,0
mmol/L.
2
, - orale glucose tolerantie test; 2 hr na 75 g glucose inname de
bloedsuikerspiegel meten. >11,0 mmol/L.
Metabole verstoring onbehandelde diabeet type 1:
Diabetische metabole noodgevallen:
3