Inhoud
Klinisch redeneren (E-learning)..............................................................................................................2
Anatomie van de uterus (UMC)............................................................................................................14
Anatomie van de mamma (UMC).........................................................................................................18
Fysiologie van de sensibiliteit en motoriek (UMC)...............................................................................21
Fysiologische reacties op weefselschade (UMC)..................................................................................23
Indelingen van het zenuwstelsel (UMC)...............................................................................................25
Samenhang van de orgaanstelsels (UMC)............................................................................................26
Stolling (UMC)......................................................................................................................................28
Aansturing van autonome functies (UMC)...........................................................................................30
Fysiologie van de ademhaling (UMC)...................................................................................................31
Fysiologie van het hart (UMC)..............................................................................................................32
Fysiologie van het immuunsysteem (UMC)..........................................................................................34
Fysiologie van het vaatstelsel (UMC)....................................................................................................36
Fysiologie van vocht- en elektrolytenbalans (UMC).............................................................................36
Fysiologie van de temperatuurregulatie (UMC)...................................................................................37
Gasuitwisseling longen (juf Danielle)....................................................................................................38
Zuur base evenwicht: Theorie (juf Danielle).........................................................................................39
Hart: anatomie en functie (juf Danielle)...............................................................................................40
Bloeddruk, RAAS en hypertensie (juf Danielle).....................................................................................41
Shock: soorten, symptomen (juf Danielle)............................................................................................43
Elektrolytenstoornis (juf Danielle)........................................................................................................46
Hersenfuncties (juf Danielle)................................................................................................................49
Farmacokinetiek: Wat doet het lichaam met mijn medicijn? (juf Danielle)..........................................50
Afweersysteem: de basis (juf Danielle).................................................................................................51
1
,Klinisch redeneren (E-learning)
‘Klinisch redeneren is het continue proces van gegevensverzameling en analyse gericht op de vragen
en problemen van een individu en diens naasten, in relatie tot ziekte en gezondheid. Het continue
cyclische proces van klinisch redeneren omvat risico-inschatting, vroegsignalering,
probleemherkenning, interventie en monitoring.’ (Schuurmans e.a. 2012).
EBP betekent dat je goede en verantwoorde zorg biedt op basis van verschillende kennisbronnen:
Kennis uit wetenschappelijk onderzoek (het best beschikbare bewijs);
Je verpleegkundige kennis en ervaring;
Kennis van de voorkeuren en waarden van de zorgvrager.
Shared decision making (SDM) is het proces van samen beslissen in de zorg en daarbij nadruk leggen
op de voorkeuren van de zorgvrager. Als zorgverlener geef je informatie over de mogelijke
interventies. De zorgvrager benoemt vervolgens zijn voorkeuren en waarden. Op basis van de
gedeelde informatie neem je samen met de zorgvrager een beslissing.
Het proces van SDM in vier stappen:
1. Je legt uit dat er verschillende keuzemogelijkheden zijn;
2. Je bespreekt de verschillende mogelijkheden en zet de voor- en nadelen op een rij;
3. Je helpt de zorgvrager zijn voorkeuren en wensen te uiten;
4. Je neemt samen een besluit over de te volgen aanpak of interventies.
Het klinisch redeneren bestaat uit zes stappen.
Stap 1. Oriëntatie op de situatie.
Bestaat uit drie delen.
Stap 1a: Je verzamelt informatie en interpreteert de observaties/meetwaarden;
Stap 1b: Je voert een risicoanalyse uit en beslist of je de arts moet informeren;
Stap 1c: Je informeert zo nodig andere zorgverleners over de situatie.
Op basis van alle informatie uit stap 1 breng je in stap 2 mogelijke problemen in kaart.
Stap 2. Mogelijke problemen in kaart brengen.
In stap 2 analyseer je wat er aan de hand zou kunnen zijn en welke gebieden betrokken zijn
(circulatie, ademhaling, psychosociaal functioneren, vocht- en elektrolytenbalans enzovoort.) Welke
gebieden je gaat analyseren, hangt af van de (urgentie van de) situatie. Je stelt prioriteiten volgens
2
,het oorzaak-gevolgprincipe (de theorie dat een gebeurtenis plaatsvindt doordat een andere
gebeurtenis daaraan voorafgegaan is: oorzaak en gevolg) of het principe ‘treat first what kills first’
(behandel eerst datgene wat het meest levensbedreigend is, voordat je verdergaat met de volgende
stap). In stap 2 kijk je ook naar potentiële problemen, zodat je preventieve maatregelen kunt nemen.
Door risico-inschatting en vroegsignalering kun je erger voorkomen.
Stap 2 bestaat uit drie delen:
Stap 2a: Je ordent de gegevens;
Stap 2b: Je formuleert hypothesen;
Stap 2c: Je legt verbanden tussen de problemen.
Stap 2 is de moeilijkste stap van klinisch redeneren. Je biomedische kennis zal soms tekortschieten.
Beoordeel steeds wat je moet bijleren over onder andere anatomie, fysiologie, pathologie en
farmacologie.
Stap 3. Aanvullende observaties en onderzoeken.
In stap 1 en 2 heb je bepaald dat er iets aan de hand is en heb je mogelijke problemen geformuleerd
(hypothesen). Je hebt nu extra informatie nodig om die hypothesen te toetsen.
Stap 3 bestaat uit vier delen.
Stap 3a: Je beredeneert welke gegevens je nodig hebt om de hypothesen uit stap 2 te toetsen;
Stap 3b: Je vraagt zo nodig (in overleg of in opdracht van de arts) aanvullend onderzoek aan,
bijvoorbeeld beeldvormend onderzoek en laboratoriumonderzoek;
Stap 3c: Je consulteert zorgverleners om andere diagnoses uit te sluiten en de betrokken organen te
beoordelen op (dis)functioneren;
Stap 3d: Je voert gesprekken met de zorgvrager (of naasten) en andere zorgverleners en je gebruikt
zo nodig redeneerhulpmiddelen, observatielijsten en (risico)scorelijsten.
Als zorgverlener denk je actief mee over de diagnose en benodigde onderzoeken. In de praktijk zijn
ervaren zorgverleners vaak proactief in het aanvragen van aanvullend onderzoek.
Stap 4. Verpleegkundig beleid vaststellen.
In stap 4 bepaal je wat je aan deze problemen kunt doen en in welke volgorde dat moet gebeuren.
Het doel is het in stand houden of verbeteren van de gezondheidstoestand van de zorgvrager.
Stap 4 bestaat uit vijf delen.
Stap 4a: Je formuleert de verpleegkundige diagnose(s), doelen en interventies;
Stap 4b: Je bekijkt of er specifieke protocollen, flowcharts of richtlijnen beschikbaar zijn;
Stap 4c: Je bekijkt welke begeleiding de zorgvrager (of mantelzorger) nodig heeft;
Stap 4d: Je beoordeelt of er sprake is van ethische of wettelijke bezwaren rondom behandeling;
Stap 4e: Je voert het beleid uit, in samenspraak met de arts en de zorgvrager.
Communicatie en samenwerking met de zorgvrager en andere zorgverleners is hierbij erg belangrijk.
Stap 5. Het verloop monitoren.
n stap 5 bewaak je het beleid en doorloop je hetzelfde proces als in stap 2. Je analyseert wat er aan
de hand is, stelt prioriteiten, legt verbanden en formuleert nieuwe hypothesen.
Stap 5 bestaat uit drie delen.
Stap 5a: Je evalueert de uitvoering van de zorg en bepaalt of de zorg naar wens/verwachting
verloopt. Waar nodig stel je het beleid bij;
Stap 5b: Je bepaalt het gewenste verloop en hoe dit zich openbaart op korte en lange termijn;
3
,Stap 5c: Je bepaalt de risico’s van de interventies en de kans op schade, complicaties of ongewenste
effecten. Je analyseert ook of er fouten zijn gemaakt bij de zorgverlening.
Goede communicatie over het klinisch verloop en de te verwachten uitkomst is essentieel. Je licht de
arts, collega’s, betrokken disciplines, de zorgvrager en zijn naasten in over de voortgang.
Stap 6. Reflectie.
In stap 6 neem je wat afstand en kijk je terug op de situatie, de gemaakte beslissingen en jouw
aandeel in (het verloop van) de zorg. Je beantwoordt de volgende vragen:
Was de patiëntveiligheid in gevaar of kwamen de normen en waarden van de zorgvrager in het
geding? Heb je volgens de beroepscode gehandeld? Welke onbedoelde uitkomsten of
gebeurtenissen waren er? Wat was daar de oorzaak van? Waren er ook gevolgen voor de
zorgvrager? Wat heb je geleerd van de situatie? Wat zou je de volgende keer anders doen en hoe?
Reflecteren op de situatie is noodzakelijk voor je ontwikkeling in klinisch redeneren.
Soorten hulpmiddelen.
MEWS en ABCDE zijn hulpmiddelen waarmee je het directe risico voor de zorgvrager inventariseert.
MEWS (Modified Early Warning Score) is een hulpmiddel om te bepalen of het nodig is een arts in te
schakelen als de waarden van de vitale functies afwijken. Hoe hoger de score, hoe slechter de vitale
functies, hoe sneller je moet handelen. Met MEWS beoordeel je de vitale functies van de zorgvrager
op objectieve wijze. Je meet de vitale functies, registreert de urineproductie en beoordeelt het
bewustzijn van de zorgvrager. Met de MEWS-scorekaart bekijk je hoeveel punten de zorgvrager
scoort. Je niet-pluisgevoel neem je ook mee in deze score. Als je ongerust bent over de conditie
zorgvrager, tel je 1 punt erbij op. Als je de totaalscore hebt berekend, weet je of je direct een arts
moet waarschuwen.
ABCDE (Airway - Breathing - Circulation - Disability - Exposure/Environment)
Met ABCDE stel je in acute levensbedreigende situaties snel de meest bedreigende problemen van
de zorgvrager vast, zodat je die als eerste kunt behandelen. Je volgt het ‘treat first what kills first’
principe: je beoordeelt (en behandelt) als eerste de levensbedreigende letsels en stoornissen.
4
, A (Ademweg): Is de ademweg vrij? Is stabilisatie van de cervicale wervelkolomnoodzakelijk?
B (Ademhaling): Hoe is de ademhaling? Hoe is de saturatie?
C (Circulatie): Hoe is de circulatie? Zijn er bloedingen? Hoe is de bloeddruk?
D (Bewustzijn): Zijn er neurologische symptomen? Hoe is het bewustzijn? Wat is de bloedglucose?
E (Blootstelling/Omgeving): Hoe is de lichaamstemperatuur? Is iemand onderkoeld of oververhit? Is
er sprake van vergiftiging of chemische contaminatie? Wat zijn de omgevingsfactoren?
Het redeneerhulpmiddel SBAR gebruik je om helder en snel over een
zorgvrager te communiceren met de arts of andere zorgverleners. Uit
onderzoek blijkt dat veel fouten in de zorg worden veroorzaakt door
slechte communicatie. Je verhaal volgens een vaste structuur
vertellen, helpt je om niets te vergeten. Bovendien voorkom je
daarmee dat je onnodige informatie overdraagt.
Je kunt SBAR in acute situaties (na de MEWS-score) toepassen, maar
je kunt er ook niet-acute informatie geordend mee overbrengen.
Je gebruikt SBAR als hulpmiddel om de informatie te ordenen die je
aan de arts wilt geven. Ter voorbereiding van het (telefoon)gesprek
denk je na over wat je wilt overbrengen.
Een samenvatting:
S - Situation/Situatie: Wie ben jij? Over welke zorgvrager gaat het en
wat is het probleem?
B - Background/Achtergrond: Wat is de voorgeschiedenis en
achtergrond tot nu toe?
A - Assessment/Beoordeling: Wat is jouw beoordeling van actuele en
mogelijke problemen in de situatie?
R - Recommendation/Aanbeveling: Wat wil je dat er gebeurt?
Het ProActive Nursing-model is een verzameling thema’s over de verschillende gebieden, zoals
lichamelijk, mentaal en sociaal-maatschappelijk functioneren. Met dit model selecteer je de
betrokken zorgthema’s, waarna je ze prioriteert en beredeneert wat de gevolgen zijn voor de
zorgvrager. Je brengt ook onderlinge verbanden in kaart.Enkele zorgthema’s zijn: ademhaling,
circulatie, zuurstofbalans myocard, vocht- en elektrolytenbalans, neurologisch systeem.
Met deze zorgthema’s maak je vervolgens mindmaps met daarbij een ‘stoplichtaanduiding’ om aan
te geven hoe het met de zorgvrager gaat. Bij elk zorgthema horen klinische aandachtspunten die
weer uitwaaieren in kleinere onderdelen: de gedetailleerde probleemanalyse.
Met de SNAQ (Short Nutritional Assessment Questionnaire) stel je (het risico op) ondervoeding vast.
Voor zorgvragers van 65 jaar en ouder is er de SNAQ-65+. Je neemt de SNAQ-score af bij opname van
de zorgvrager. Bij risicogroepen scoor je de SNAQ wekelijks en dan weeg je de zorgvrager ook.
Als je de SNAQ afneemt, stel je de volgende vragen:
Bent u onbedoeld afgevallen? Meer dan 6 kilo in de laatste zes maanden? Meer dan 3 kilo in
de afgelopen maand?
Had u de afgelopen maand een verminderde eetlust?
Hebt u de afgelopen maand drinkvoeding of sondevoeding gebruikt?
De SNAQ-score geeft aan of er sprake is van (een risico op) ondervoeding. Het stappenplan of de
score vertelt je of je extra voeding moet verstrekken en of je een diëtist moet inschakelen.
Het redeneerhulpmiddel PES gebruik je om het verpleegprobleem van de zorgvrager te
omschrijven. Een goed geformuleerd verpleegprobleem bestaat uit drie onderdelen:
P - Probleem: Het probleem van de zorgvrager;
5