Informatiemanagement
THEORIE
Hoofdstuk 1: organisatie en informatie
De methoden, technieken en technische hulpmiddelen voor het verwerken van informatie
noemt met informatietechnologie IT.
Kenmerken van een organisatie zijn:
Doelstellingen van de organisatie, elke organisatie stelt doelen op zoals het bereiken van
iets of het uitoefenen. Om deze doelstellingen meetbaar en beter hanteerbaar te maken,
moet men ze operationaliseren (meetbaar maken), het wordt zo beschreven dat achteraf
bepaald kan worden of het doel behaald is. Medewerkers hebben vaak ook
privedoelstellingen, het bedrijf moet ervoor zorgen dat deze de normale doelstellingen niet
overheersen.
Organisatiestructuur, organisaties zijn in verdelen in: profit of non-profit organisaties, zijn ze
wel of niet gericht op winst.
Primaire processen, dit zijn processen waar het ‘om draait’ waarmee de organisatie de
doelen wil behalen. Op basis hiervan zijn bedrijven te verdelen in: productiebedrijven,
handelsbedrijven (geen productie, wel verkoop) en dienstverlenende bedrijven (leveren een
niet-tastbaar product). Secundaire processen ondersteunen de primaire processen.
Ontwikkelingsstadium van de organisatie, een organisatie kan in de volgende stadia
verkeren: pionieren, overleven, succes, groeien en evenwicht. De wijze waarop een
organisatie met informatie omgaat, hangt af van het ontwikkelingsstadium waarin ze zitten.
Organisatiestructuur, bij grotere organisatie worden businessunits opgezet met elk een
businessmanager. Veel bedrijven kennen ook een informatiemanager, in grotere organisatie
wordt dit ook wel de CIO. Een manager kan maar een beperkt aantal mensen aansturen, dit
getal wordt ook wel de span of control genoemd.
Rol van informatie, de informatie wordt ondersteund door uitgebreide automatisering en IT-
hulpmiddelen, informatie ondersteund vaak een proces maar kan ook een primair zijn.
Kritieke succesfactoren, klanten komen naar een bedrijf omdat iets in het bedrijf hen
aanspreekt, dit zijn de kritieke succesfactoren. Voorbeelden zijn: kwaliteit, bedrijf is dichtbij,
uniek product, levering is snel. Het is belangrijk dat het bedrijf deze kent, bv via een SWOT.
Bedrijven maken vaak een ondernemingsplan, de doelen zijn hierin opgenomen, een
ondernemingsplan kan bestaan uit: verkoopplan, inkoopplan, productieplan, personeelsplan,
financieel plan en informatieplan. Deze volgorde is niet willekeurig.
Het informatieplan is een document dat een inventarisatie geeft van de stand van zaken op
het gebied van informatievoorziening en automatisering binnen een bedrijf. Het plan moet
periodiek worden aangepast.
Informatie is een onderdeel van de informatieladder, bevat de volgende onderdelen: feiten,
gegevens (registratie van feiten, informatie, kennis (ontstaat uit de informatie) en
competentie (wat doet een persoon met deze kennis).
Door een organisatie op te delen in kunstmatige eenheden (organogram) is goede
informatie-uitwisseling van groot belang, informatie dient als een soort bindmiddel
(integrator) tussen de afdelingen.
,Er zijn twee soorten informatiestromen: horizontale en verticale. Horizontale zijn nodig om
het primaire productieproces als éen geheel te laten functioneren. Afdeling inkoop moet
gegevens hebben van afdeling verkoop. Verticale, het management/directie gaat
besturingsinformatie voor het aansturen van primaire processen, regels over inkoop,
vereiste kwaliteit. Vanuit het primaire proces komt verantwoordingsinformatie weer
omhoog naar de directie.
Een goed geautomatiseerde informatievoorziening maakt mogelijk dat managers
bijvoorbeeld meer medewerkers onder zich kunnen hebben en de span of control verhoogt.
De informatie binnen een bedrijf moet aan bepaalde kwaliteit voldoen, het moet tijdig zijn,
moet juist zijn, moet volledig zijn, juiste detaillering en moet beschikbaar zijn. Gegevens zijn
niet hetzelfde als informatie, gegevens zijn kale feiten.
Er zijn drie managementniveau, strategisch (management houdt zich bezig met grote lijnen
en toekomst, bepaald de budgettering en controleert uitgaven, meestal eenmalig), tactisch
(zit ertussenin) en operationeel (houdt zich bezig met korte termijn, het geven van
toestemming, er zijn vaak procedures opgesteld).
Om het succes van de organisatie te kunnen meten, worden prestatie indicatoren gebruikt,
ook kengetallen genoemd. Prestatie indicatoren worden gemeten vaak via het Plan-do-
check-act van Deming. Een medewerker meet op een bepaald moment de prestatie,
vervolgens stelt hij vast hoe groot die moet zijn, het management neemt de maatregelen om
dit te bereiken, de medewerker meet opnieuw de prestatie en kijkt of het is bereikt en na
analyse bepaalt het management eventuele vervolgacties.
In een groot bedrijf zijn aparte afdelingen die verantwoordelijk zijn voor
informatievoorziening en automatisering, deze kunnen verdeeld worden in de volgende
deelorganisaties:
Gebruikersorganisatie, deze maakt gebruik van de aanwezige informatiesystemen, invoeren
en wijzigen van gegevens en het afdrukken van overzichten. Ook zorgt dit ervoor voor het
produceren van facturen, inkooporders, offertes.
Ontwikkelingsorganisatie, deze bedenken nieuwe informatiesystemen. Ze zorgen voor
ontwikkeling en werken mee aan implementatie van de software.
Ondersteunende organisatie, deze zorgt ervoor dat de systemen in de lucht blijven.
Tegenwoordig wordt informatie opgeslagen in databases. Door snelle gegevensuitwisseling
via netwerken is het mogelijk om grondstoffen precies op tijd te leveren, just in time.
Hierdoor hoeft een bedrijf weinig dure voorraad op te slaan. Het invoeren en beheren van
grote informatiesystemen is een ingewikkelde en kostbare zaak. De leverancier en de klant
kunnen beide een onderneming zijn, dit wordt B2B genoemd, de een kan de
productieplanning aanpassen op de ander, deze nauwe samenwerking wordt ketenintegratie
genoemd. Een bedrijf kan ook rechtstreek aan de consument verkopen, B2C, door internet
gaat dit een stuk makkelijker. Levering van producten en diensten via het internet wordt e-
commerce genoemd. Ook verkoop tussen consumenten onderling vindt plaats, C2C. gaat
vaak via plaatselijke advertenties, marktplaats en ebay.
Hoofstuk 2 Persoonlijke informatiemanagement
Hoe selecteer je de juiste betrouwbare informatie, nepnieuws kan worden gebruikt om je
gedrag te beïnvloeden. Om hier rekening mee te houden moet je kijken naar de bron en
, herkomst. Wettenschappelijke vak artikelen zijn gebaseerd op uitgebreid onderzoek en
verwijzingen.
De betrouwbaarheid kan je meten door de CRAP-test, de C staat voor current (actueel), de R
voor reliability (relevant), de A staat voor autority, de P voor purpose (het doel).
Als je onderzoek doet, is het verzamelen van informatie belangrijk. Een methode hiervoor is
de Big 6: definieer je opdracht, kies je zoekstrategie, spoor informatiebronnen op, verwerk
de informatie, orden en combineer informatie van verschillende bronnen en evalueer.
Bij het schrijven van een rapportage kun je gebruik maken van de veeglijnmethode. Bij deze
methode schrijf je het rapport niet aan het eind, maar komt net rapport tot stand gedurende
je opdracht.
Een belangrijke toepassing van computers is het managen van informatie tijdens het werken
in een kantooromgeving = kantoorautomatisering. Tekstverwerking is de meest toegepaste
vorm. Voor een professioneel resultaat kan gebruik worden gemaakt van
opmaakprogramma’s, met software voor dtp-desktoppublishing.
Hoofdstuk 3 Hardware en systeemsoftware
De computer en randapparaten die aangesloten kunnen worden op een computer, worden
samen hardware genoemd. Hardware is een onderdeel van de IT-infrastructuur.
Infrastructuur heeft betrekking op middelen, faciliteiten en verbindingen.
In het eind van de jaren 50 werd de transistor ontwikkeld, deze bestaat voor het grootste
deel uit de omhulling. In de jaren 60 wist men transitoren en andere componenten samen te
voegen, de chip was geboren. Deze waren klein en hierdoor werd er enorm veel ruimte
bespaard. Ook werd de microprocessor ontwikkeld, de processor het belangrijkste
onderdeel volledig geïntegreerd op een enkel plaatje silicium. In 1981 werd de PC
geïntroduceerd, met het besturingssysteem microsoft. Eind jaren 80 werden PC’s aan elkaar
gekoppeld tot netwerken. Ook werden gegevens op centrale pc’s geplaatst, de server. Eind
jaren 90 kwam internet op, gegevens vanuit de hele wereld konden worden verzonden en
opgevraagd.
Computers kunnen ingedeeld worden in soorten: smartphones en tablets, personal
computer (pc), servercomputer, deze verricht een bepaalde dienst in het netwerk ten
behoeve van andere computers, mainframe, grote en betrouwbare computer die vooral
voor administratieve doeleinden gebruikt wordt door grote bedrijven, supercomputer,
ontworpen om snel te rekenen en wordt voor wetenschappelijk onderzoek en technische
berekeningen toegepast (weervoorspellingen, sterrenkunde onderzoek), quantumcomputer,
een nieuwe rekengigant deze is gebaseerd op natuurkunde en kan verschillende
berekeningen tegelijkertijd uitvoeren, delicated computer, voor éen taak geprogrammeerd
(stoplichten, wasmachines).
Een computer is opgebouwd uit een processor, intern geheugen en invoer-
uitvoerapparatuur. De processor is het centrale verwerkingsgedeelte, bestaat uit éen chip. In
de processor worden berekeningen en instructies uitgevoerd. het type processor bepaalt de
snelheid, ook wordt de snelheid bepaalt door klokfrequentie gemeten in MHz, deze geeft
het ritme aan hoe bepaalde onderdelen samenwerken. Het interne geheugen wordt ook wel
het werkgeheugen genoemd. In het interne geheugen zit het vrij geheugen, data,
toepassingsprogramma’s en besturingsprogramma’s. voor het uitzetten van de computer
moet eerst de inhoud hiervan bewaard worden op een harde schijf of usb. De capaciteit