1
Praktijkopdrachten 2.5
Naam A, B, C
Tutor: X
Studentennummer gebruikt voor opdrachten: X
Blok: 2.5 Psychometrie
Datum: 11-03-2020
,2
Vraag 1
De steekproef bestaat uit N = 500 leerlingen, daarvan zijn er 260 jongens aanwezig en
240 meisjes. De leerjaren lopen van groep 5 t/m groep 8 van de basisschool. Er zitten 127
leerlingen in groep 5, 71 leerlingen in groep 6, 100 leerlingen in groep 7 en 202 leerlingen in
groep 8. De regio’s die meegenomen worden in de steekproef zijn Noord, Oost, Zuid en
West. Regio Noord bestaat uit 50 mensen, regio Oost uit 130 mensen, regio West uit 237
mensen en regio Zuid uit 83 mensen. De drie schalen voor dit onderzoeken zijn
Betrokkenheid, Relatie met anderen en Autonomie.
Vraag 2
a. De vragenlijst welbevinden bestaat uit 16 stellingen met vier antwoordmogelijkheden: dit
is (bijna) nooit zo, dit is soms zo, dit is vaak zo, dit is (bijna) altijd zo. Een voorbeeldvraag is:
“ik heb vriendjes en vriendinnetjes”. Onder de subschaal betrokkenheid vallen stellingen 1
t/m 8. Bij relatie met anderen horen de stellingen 9 t/m 12. En de stellingen 13 t/m 16 vallen
onder autonomie. Bij betrokkenheid wordt gekeken naar de houding die verbondenheid
uitdrukt met een activiteit of taak waar het kind mee bezig is. Bij relatie met anderen wordt
gekeken naar het ervaren van een positieve relatie met andere kinderen. En bij autonomie
wordt er gekeken naar hoe zelfstandig het kind is in het nemen van beslissingen en het nemen
van verantwoordelijkheid voor zijn beslissingen.
Een likert schaal wordt vaak foutief geïnterpreteerd als een ordinaal meetniveau, maar
het wordt gezien als een interval meetniveau. De items en subschalen zijn dus gemeten op
interval niveau, hierdoor kan er makkelijker mee worden gerekend.
b. Om de sum scores voor de subschalen te berekenen moeten de volgende stappen worden
gevolgd in SPSS: Transform > Compute Variable > Target Variable > Betrokkenheid_T1 >
Rnd(MEAN.6(item1 to item8)*8).
Dit is ook voor de andere twee schalen uitgevoerd: Transform > Compute Variable >
Target Variable > Relatie_T1 > Rnd(MEAN.3(item 9 to item 12)*4) en Transform >
Compute Variable > Target Variable > Autonomie_T1 > Rnd(MEAN.3(item 13 to item
16)*4).
Er is gekozen voor een n = 6 bij betrokkenheid, een n = 3 bij relatie met anderen en
een n = 3 bij autonomie. N is de hoeveelheid observaties, in dit geval items, die minimaal
nodig is om de score te berekenen. We hebben voor de bovenstaande n-waardes gekozen,
, 3
omdat dit 75% van de items weergeeft per subschaal en we minimaal 75% wil hebben. Er
wordt gekozen voor 75%, omdat dit een betrouwbare cutoff waarde is. Op deze manier
worden niet te veel participanten eruit gehaald, maar enkel de irrelevante en potentiële
outliers worden geëlimineerd.
c. Er wordt een Independent Samples T-test uitgevoerd om te kijken of jongens en meisjes
verschillen per subschaal. In SPSS moeten de volgende stappen worden gevolgd: Analyze >
Compare Means > Independent Samples T-test > sexe moet worden ingevuld bij grouping
variable en hierbij zijn de waarden: 1 = jongens en 2 = meisjes.
Eerst wordt gekeken in de output bij Levene’s Test naar de significantie. Als hieruit
blijkt dat deze significant is, dan kan de H0 worden verworpen. Er wordt dan aangenomen dat
er wel een verschil is en kan er naar de rij equal variances not assumed worden gekeken,
aangezien er geen gelijke varianties zijn tussen de groepen. Als het niet significant is, wordt
er gekeken bij de rij equal variances assumed. Om de significantie af te lezen, wordt er
gekeken bij Sig. (2-tailed). Hieruit is gebleken dat jongens en meisjes niet significant
verschillen op de subschaal betrokkenheid, t(498) = -1.85, p = .065 (Mjongens = 23.46, SDjongens
= 3.87; Mmeisjes = 24.08, SDmeisjes = 3.56).
Bij de subschaal relatie met anderen bestaat er ook geen significant verschil tussen
jongens en meisjes, wat aanduidt dat meisjes geen betere relatie met anderen hebben
vergeleken met jongens. Dit geldt ook voor de jongens, t(495.79) = -.72, p = .474 (Mjongens =
13.59, SDjongens = 2.08; Mmeisjes = 13.71, SD = 1.79).
Tenslotte is het verschil tussen jongens en meisjes ook niet significant op de
subschaal autonomie. Dit betekent dat jongens en meisjes niet verschillen in de mate van
autonomie, t(453.70) = -1.41, p = .166 (Mjongens = 10.80, SDjongens = 3.26; Mmeisjes = 11.15,
SD = 2.16).
Vraag 3
Er is een two-factor ANOVA uitgevoerd om te onderzoeken of de schaalscores zijn
gerelateerd aan leerjaar en regio. Hiervoor zijn de volgende variabelen gebruikt:
Betrokkenheid_T1, Relatie_T1, Autonomie_T1. De volgende stappen zijn uitgevoerd:
Analyse > General Lineair Model > Univariate > Dependent variable: Betrokkenheid_T1 >
Fixed factor: leerjaar en regio. Dezelfde stappen worden gevolgd voor Relatie_T1 en
Autonomie_T1.