Jurisprudentielijst Collectief Arbeidsrecht 2020-2021
CAO-Recht
FTA/CBA Uit de rechtstreeks werkende erkenning
van het stakingsrecht in art. 6 aanhef en
onder 4 ESH vloeit voort dat in de
rechtsorde van het Koninkrijk de
onbelemmerde uitoefening van het recht
op collectief onderhandelen
gewaarborgd is. Art. 20 lid 2 Centrale
Bankverordening moet worden uitgelegd in
het licht van het recht op collectief
onderhandelen dat aan de
werknemersorganisaties toekomt. De tekst
van die bepaling houdt te dier zake ook geen
beperking in, terwijl uit de toelichting
slechts kan worden afgeleid waarnaar de
bank binnen de grenzen van het mogelijke
bij deze onderhandelingen dient te streven.
Ook overheidspersoneel kan niet van het
recht op collectief onderhandelen worden
uitgesloten. Dit betekent dat een
beperking als door het Hof in art. 20 lid 2
gelezen, niet onder de uitzonderingen
van art. 31 ESH te brengen is en dan ook
niet kan worden aanvaard.
VVMC/NSR De rechtbank overweegt dat op de vrijheid
die partijen bij CAOonderhandelingen
VVMC, de Vakvereniging voor Machinisten en hebben bij het kiezen van hun
Conducteurs bij de NS heeft NS Reizigers B.V. contractspartners een uitzondering moet
(NSR) in de loop van 1996 verzocht om worden gemaakt indien er sprake is van een
toelating tot het CAO-overleg. Bij brief van 20 vakvereniging die voldoende representatief
maart 1997 heeft NSR het verzoek is en, gelet daarop, belangen behartigt die
afgewezen. VVMC stelt dat NSR aldus niet of onvoldoende door de wel toegelaten
onrechtmatig handelt en vordert dat zij tot overlegpartners worden behartigd. Hierbij
het CAO-overleg wordt toegelaten. dienen de belangen van de (leden van) de
vereniging die toelating wenst te worden
afgewogen tegen de belangen van de reeds
toegelaten overlegpartners. In onderhavig
geval is van belang dat VVMC al zeer lange
tijd aan het CAO-overleg wenst deel te
nemen, hetgeen onder meer blijkt uit het feit
dat zij in 1990 daartoe nog vergeefs een
vordering in rechte heeft ingesteld. VVMC
vertegenwoordigt thans naar haar zeggen
16,5% van het personeel van NSR, waarvan
31% van het reizend personeel. NSR houdt
het op respectievelijk 15% en 28%. Dit is een
hoger percentage dan twee vakbonden, CNV
en VHS, die wel tot het CAO-overleg zijn
toegelaten. Op grond van deze
omstandigheden is de rechtbank van
mening dat VVMC tot het CAOoverleg
moet worden toegelaten. Een andere
1
, uitleg zou in strijd zijn met de vrijheid
van vakvereniging. Hieraan doet niet af de
vrees van CAO-partijen dat VVMC zich
polariserend zal opstellen, nu zij, anders dan
de andere bonden, voornamelijk het belang
van specifieke groepen behartigt. Ook deze
groepen hebben er recht op dat hun
belangen door een door hen gekozen
vereniging worden behartigd.
FNV Bondgenoten/Hema De voorzieningenrechter stelt vast dat de
Bij Hema zijn twee cao’s van toepassing, één algemene regels van
voor het hoger personeel (Hema cao HP) en vertegenwoordigingsrecht van toepassing
één voor het overige personeel (Hema cao). zijn. Dit brengt mee dat een vakbond in het
Over deze cao’s is van de kant van de kader van cao-onderhandelingen alleen die
vakbonden altijd gelijktijdig en in elkaars leden vertegenwoordigt, die zij krachtens
aanwezigheid onderhandeld door FNV, CNV haar statuten kan vertegenwoordigen. De
en de categorale vakbond VHP Vendex KBB. Hema-cao in geschil betreft het personeel
FNV, CNV en VHP hebben met Hema dat niet tot het hogere personeel wordt
onderhandeld over een cao voor de jaren gerekend. De VHP vertegenwoordigt deze
2004–2007. FNV en CNV zijn niet akkoord werknemers volgens haar statuten juist niet.
gegaan met het eindbod van Hema, VHP wel. Van enige (fictieve) representatie is dus
Hema heeft vervolgens beide cao’s afgesloten geen sprake. In het algemeen moet gelden
met VHP. FNV en CNV eisen dat de Hema cao dat een cao tussen een werkgever en
voor het overige personeel, die Hema is werknemers niet rechtsgeldig tot stand kan
overeengekomen met VHP, buiten werking komen doordat een bepaalde groep
wordt gesteld dan wel wordt opgeschort werknemers zich in een vakvereniging
totdat hierover in een bodemprocedure is verenigt met uitsluiting van een andere
beslist. Zij voeren daartoe aan dat Hema een groep en die eerste groep vervolgens een cao
overeenkomst heeft gesloten met een afsluit die geldt voor laatstgenoemde groep.
vakorganisatie die niet bevoegd is om op te Van enig vertegenwoordigingsbeginsel blijft
treden voor de werknemers die vallen onder dan niets over en dit is in strijd met de
de werkingssfeer van de Hema-cao. VHP is elementaire beginselen van het
blijkens haar statuten alleen bevoegd tot het verbintenissenrecht. Daarnaast wijst de
afsluiten van cao’s voor het hogere personeel. voorzieningenrechter op het standpunt van
VHP heeft niet tot doel cao’s af te sluiten voor de Stichting van de Arbeid dat in de in art. 2
het gewone Hema personeel. Daarmee is de Wet op de CAO neergelegde eis van de
cao in strijd met art. 2 van de Wet op de cao statutaire bevoegdheid besloten ligt dat deze
en is zij nietig. zich, gelet op de kring van werknemers die
een vakbond of een vakvereniging krachtens
haar statuten beoogt te organiseren,
uitstrekt tot de arbeidsverhoudingen die de
overeenkomst blijkens haar
werkingssfeerbepalingen beoogt te regelen.
De conclusie is dan ook dat de Hema-cao
niet rechtsgeldig tussen Hema en VHP is
afgesloten. De werking van de Hema-cao zal
dan ook worden opgeschort totdat hierover
in een bodemprocedure zal zijn beslist.
ABVA KABO FNV/Kinderopvang De voorzieningenrechter wijst de vordering
De Branchevereniging van ondernemers in af. Hiertegen stelt AbvaKabo sprongcassatie
de Kinderopvang (BVOK) heeft na het in. De Hoge Raad overweegt het volgende.
stuklopen van cao-onderhandelingen met Het uitgangspunt van het middel, namelijk
meerdere vakbonden, waaronder AbvaKabo, dat een vakbond die een groot aantal
de CAO Branche Kinderopvang Nederland werknemers in de branche
2
,(CAO BKN) afgesloten. Door de minister van vertegenwoordigt en representatiever is
SZW is aan werkgevers en werknemers die dan andere vakbonden, in beginsel recht
onder deze cao vallen dispensatie verleend heeft op toelating tot caoonderhandelingen,
van de algemeen verbindend verklaarde CAO heeft de voorzieningenrechter
Kinderopvang 2005, waarbij AbvaKabo wél vooropgesteld en heeft hij dus niet miskend.
partij is. Wanneer BVOK en de Unie Daarover bestaat ook geen geschil in dit
onderhandelen over aanpassing van de CAO geding, waarin immers vooreerst de vraag
BKN in verband met een wetswijziging aan de orde is of dit uitgangspunt in gelijke
inzake ziektekosten, vordert AbvaKabo in mate heeft te gelden als het gaat om toelating
kort geding toelating tot die van een vakbond tot overleg over de
onderhandelingen. aanpassing van een reeds bestaande cao
waarbij die vakbond geen partij is. Deze
vraag heeft de voorzieningenrechter in
beginsel ontkennend beantwoord, maar hij
heeft daarbij klaarblijkelijk niet uit het oog
verloren dat niettoelating tot dit overleg
onder omstandigheden jegens een vakbond
als AbvaKabo onrechtmatig kan zijn en dat
dit een grond kan opleveren voor toewijzing
van een van de desbetreffende vorderingen.
Dit oordeel geeft niet blijk van een
onjuiste rechtsopvatting. De vakbond die
geen partij is geweest bij het afsluiten van
een cao doch wel een belangrijk deel van de
werknemers in de branche
vertegenwoordigt, zal weliswaar reeds op
grond van het feit dat zij een representatieve
partij is, belang hebben bij toelating tot
collectief overleg over aanpassing van een
bestaande cao, doch zij zal toch ook duidelijk
moeten maken waarom zij in afwijking van
haar eerdere houding wenst deel te nemen
aan dit overleg en waarom dit overleg,
anders dan bij de in voorafgaande jaren
gevoerde onderhandelingen het geval was,
kans van slagen heeft. De partijen die overleg
(willen) voeren over aanpassing van een
bestaande cao hebben immers, zij het binnen
de grenzen van wat gelet op de betrokken
belangen redelijk is, vrijheid van
onderhandelen en zijn daarom niet zonder
meer gehouden een niet bij de cao partij
zijnde vakbond, ook als zij representatief is,
tot dat overleg toe te laten, als zij de
gerechtvaardigde verwachting hebben dat
daardoor dit overleg wegens fundamenteel
gebrek aan overeenstemming niet tot
resultaat zal kunnen leiden. Naarmate
evenwel de belangen bij toelating tot dit
overleg groter of urgenter zijn, zullen de
argumenten die voor niet-toelating worden
aangevoerd van meer gewicht moeten zijn,
willen zij weigering van de toelating kunnen
rechtvaardigen.
3
, De Palm/Curacaose Dok Maatschappij De rechter in eerste instantie heeft de
In de cao die is gesloten tussen de werkgever vorderingen afgewezen. Op het hoger
en de vakbond van Petroleum Werkers te beroep van de werknemers stelt het Hof van
Curaçao is bepaald dat aan vakbondsleden Justitie van de Nederlandse Antillen en
bepaalde voordelen toekomen. Een aantal Aruba allereerst vast dat ook de vakbond als
ongeorganiseerde werknemers (aanvankelijk partij in het geding moet worden
70, later 56) stelt dat dit in strijd is met het opgeroepen. Met betrekking tot de
beginsel van gelijke beloning en vordert van inhoudelijke vraag oordeelt het hof dat de
de werkgever dat zij dezelfde beloning wet niet in de weg staat aan bevoordeling
ontvangen als vakbondsleden. van vakbondsleden. Getoetst kan worden,
zoals de werknemers betogen, aan art. 26
IVBPR. Verder kan art. 7 IVESCR een rol
spelen, hoewel aan dat artikel geen directe
werking toekomt. Op grond van art. 26
IVBPR moet onderzocht worden of er een
objectieve rechtvaardiging bestaat voor het
onderscheid tussen georganiseerden en
ongeorganiseerden. In dat verband is van
belang dat gelijke beloning voor gelijke
arbeid een doelstelling is waarnaar
gestreefd moet worden, zodat niet te snel
moet worden aangenomen dat voor een
beloningsverschil een redelijke en
objectieve rechtvaardiging voorhanden is.
Bovendien moeten prikkels verbonden aan
het vakbondslidmaatschap niet zo groot zijn
dat er in feite geen vrijheid meer is van het
lidmaatschap af te zien. Aan de andere kant
gaat het hier om een bevoordeling en niet
om een benadeling van vakbondsleden,
vloeit het verschil in benadering voort uit
een CAO en profiteren ongeorganiseerden
van de inspanningen van de vakbond, welke
door de contributies van de georganiseerden
in stand wordt gehouden. Met name dat
laatste kan een argument zijn voor een
tegemoetkoming aan de georganiseerden. Al
met al is het extra belonen van
vakbondsleden naar het oordeel van het hof
in beginsel gerechtvaardigd. Het
beloningsverschil mag echter niet te groot
zijn. Een eenmalige gratificatie van NAF
500,= acht het hof niet onaanvaardbaar,
maar dit kan anders zijn bij een structureel
hogere vakantietoeslag en kerstuitkering.
Het hof wil hierover nadere informatie
ontvangen. Vervolgens blijkt dat de
werkgever aan de ongeorganiseerden alsnog
een nabetaling zal doen met betrekking tot
vakantietoeslag en kerstgratificatie over de
jaren 2008 tot en met 2010. Gelet hierop is
er naar het oordeel van het hof geen
sprake van een disproportioneel en/of
discriminatoir beloningsverschil.
4