BEGRIPPEN SOCIOLOGIE
Leertaak: Modernisering
Giddens | The trajectory of the self
Trajectory of the self: De ontwikkeling van jezelf van het verleden tot verwachte toekomst.
Disembedding mechanisms:
Late modernity
Self observation: Hoe je naar jezelf kijkt in relatie tot de manier hoe je je gedraagt in de samenleving bij bepaalde
groepen.
Reflection: reflexiviteit als kernbegrip om moderne snel veranderende samenlevingen te begrijpen. Giddens
observeert net als Beck dat we, als gevolg van de industrialisering, leven in een risicosamenleving vol
onvoorspelbaarheid en gevaar. Voor burgers is het daardoor niet langer mogelijk om vaststaande rollen te vervullen.
Pre-modern: De zoektocht naar de eigen identiteit is een modern probleem, dat zijn oorsprong vindt in het westers
individualisme. In de premoderne tijd was de nadruk op individualiteit afwezig. Het idee dat elke persoon een uniek
karakter en speciale potenties heeft, is vreemd aan de premoderne tijd.
Reflexive project: hierbij wordt er gekeken naar hoe je jezelf kan zijn zonder egoïstisch over te komen of te zijn. Wij
zijn wat we maken van onzelfs.
Self identity as a narrative: De zelfidentiteit is een samenhangend geheel van een narratief (verhalend): bijhouden
van een dagboek en het schrijven van een autobiografie.
Autobiografie vormt de kern van zelfidentiteit in het moderne sociale leven. zoals elk ander verhaal, is het iets
waaraan gewerkt moet worden en het vraagt om creatieve input.
Self actualization: Het zich verder willen ontwikkelen dan de basisbehoeften. Er wordt uiting gegeven aan de
behoefte mogelijkheden optimaal te benutten, het beste uit zichzelf te halen (Wikipedia).
Internally referential: intern referentiesysteem: de reflexiviteit van het zelf strekt zich uit tot het lichaam. Het
lichaamsbewustzijn staat centraal in het grijpen van het moment. De lijn van ontwikkeling van het zelf is intern
referentieel – het is de creatie van een persoonlijk geloofssysteem waardoor iemand verandert – iemands eerste
loyaliteit.
Kenmerken van zelfhulpboeken (Giddens):
1. De zelf is een reflexief project waarvoor de individu verantwoordelijk is
2. De zelf vormt een traject van ontwikkeling van het verleden naar de toekomst(verwachtingen)
3. De reflexiviteit van de zelf is continu en alles doordringend
4. Zelf-identiteit, als een samenhangend fenomeen, vooronderstelt een verhaal.
5. Tijd: persoonlijke tijd-absolute tijd, tijdscontrole, tijdsbeleving, tijdsindeling
6. Lichaam, lichaamsobservatie
7. Balans tussen mogelijkheid en risico, risico analyse, calculeren
8. authenticiteit, uniek zijn, waarachtigheid
9. passages, fases, overgang
10. zelf referentieel, betrekking hebben op jezelf. Je eigen maat stellen, jij bent het criterium (intern referentieel)
, Van Ewijk | Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige ti jd
Vooruitgangsstaat: Tot ongeveer de zeventiger jaren van de vorige eeuw (1970-1979) konden wij de westerse
welvaartstaat omschrijven als een vooruitgangsstaat. Mensen geloofden in het idee dat in de toekomst een betere
wereld wachtte. Dit geloof was gebaseerd op de effecten van de moderne wetenschap en technologische
vooruitgang. De vooruitgangsstaat wilde armoede, ongeletterdheid en onbeschaafdheid bestrijden. De staat bouwde
zijn systemen van onderwijs, gezondheidszorg, volkshuisvesting, arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Een gezonde
economie en een sterke verzorgingsstaat zouden welvaart, welzijn en cohesie voortbrengen.
- Sociale cohesie en sociaal welbevinden komen vanzelf als de staat goed georganiseerd is.
Ewijk: “Terugkijkend ervaar ik de zestiger en zeventiger jaren als een tijd waarin we de vooruitgang wilden
radicaliseren maar ons feitelijk al op een breukvlak bevonden. Die jaren vormden, achteraf gezien, het
oudejaarsvuurwerk van de vooruitgangsstaat.”
Complexiteit: een ingewikkelde maatschappij met veel veranderingen. Er is meer kennis waardoor het allemaal
ingewikkelder wordt. Cliënten met sociale problemen hebben moeite om in de maatschappij te komen (ze kunnen
niet meekomen met collega’s) (Kaarten: Sociologie | Quizlet).
Sociale eisen: de meest voorkomende belemmering voor een succesvolle baan was het onvermogen om tegemoet
te komen aan de sociale eisen van het werk. Niet-adequaat sociaal functioneren is dus de belangrijkste
uitsluitingsgrond voor deze groep (autisten). Bovendien werd sociale onhandigheid van mensen in hogere posities op
de koop toegenomen (iets wat niet zo prettig is toch aanvaarden/verdragen).
Zelfrepresentatie: In de staat van complexiteit moet een mens elke keer weer zichzelf een rol en positie geven. Een
zeker sociaal onvermogen van zelfrepresentatie is meer dan in het verleden een reden voor marginalisering. In de
vroege geschiedenis van onze samenleving was het vooral de afkomst die de positie en toekomst van de mens
bepaalde. De moderne tijd was de tijd van het educaties en cultureel kapitaal. Opleiding was de belangrijkste
bepalende factor voor maatschappelijk succes. In onze postmoderne tijden telt het sociaal kapitaal zwaar.
Marginalisering: proces waarbij personen of groepen in de marge van de maatschappij terechtkomen (Amo Institute
of Sciences, z.d. - https://www.juridischwoordenboek.be/?zoek=marginalis), .
Georganiseerde discontinuïteit: Opdelen en opknippen in taken en tijdseenheden. De neiging vooral projectmatig te
werken, op incidenten te reageren, innovatief te willen zijn, professionals te laten rouleren leidt tot veel onzekerheid
over de duurzaamheid van de contacten, de interventies, het aanbod en het beleid (van der Lans, 2008 -
https://www.josvdlans.nl/publicaties/2008-03%20TSS%20-%20Georganiseerde%20discontinuiteit.pd).
Ewijk: “Wij hebben een fijnmazig net van voorzieningen, beroepen en regelgeving ontwikkeld. We hebben
uitvoering, diagnose en management uit elkaar getrokken en de laatste decennia is het sociaal werk en de
geestelijke gezondheidszorg vergaand opgedeeld in producten en projecten die per stuk afrekenbaar en planbaar
zijn. Het is echter de vraag of het sociaal werk zich leent voor ontkoppeling en of ontkoppeling de kwaliteit van het
werk verhoogt. Te weten denken vanuit achterstand en denken vanuit stoornissen. Deze ontkoppelingen hebben
een grote invloed gehad op de positionering van het maatschappelijk werk.
Achterstand(sbenadering): Is verbonden met de strijd tegen de armoede, ongeletterdheid en onbeschaafdheid van
de 19e en 20e eeuw. De nationale systemen van onderwijs, gezondheidszorg, volkshuisvesting, arbeidsmarkt en
sociale zekerheid werden getoetst op hun toegankelijkheid en bijdrage aan een productieve en egalitaire
samenleving. Het leidde tot de ontkoppeling van algemeen beleid naar specifiek doelgroepenbeleid, want elke keer
was er wel een groep die achterlag. Alle de hoogopgeleide hetero blanke man tussen de 27 en 55 jaar werd nooit
een doelgroep. Het maatschappelijk werk leverde materiële en immateriële hulpverlening en verbond zich met de
achterstandsbestrijding. Alle groepen werden voorzien van een eigen beleid. De doelgroepen gingen ook zichzelf
organiseren en vormden emancipatiebewegingen. Door bewustmaking en bevorderen van zelforganisatie werden de
systemen en samenleving tegemoet gestreden.
Stoornis(benadering): wordt gedreven door de neiging om in de mens stoornissen, ziektes en handicaps te
identificeren, te diagnosticeren en te behandelen (bij voorkeur via evidence based protocollen). De
gediagnosticeerde stoornis is leidend in het conceptualiseren van wat er aan de hand is en wat er gedaan moet