Doelen week 1 OWE 3 ‘Gezond leven’
Themadag:
Kan benoemen welke factoren van invloed zijn op gezondheid van mensen in het
algemeen en dit toepassen op haar/zijn eigen situatie.
Kan met betrekking tot gezondheid en gezond gedrag de ‘gouden standaard’ benoemen,
dat wil zeggen de norm waaraan voldaan moet worden.
- Het is belangrijk om voldoende te bewegen (minimaal 30 minuten per dag) en
gezond te eten, voldoende groente en fruit.
Kent de diversiteit van het begrip ‘gezondheid’ m.b.v. disease- illness – sickness.
- Illness: is wat de
persoon met de ziekte
ervaart.
- Sickness: hoe de
omgeving naar deze
persoon met de ziekte
kijkt.
- Disease: onderliggende
pathologie van de
ziekte.
,Kan benoemen wat de gedragsdeterminanten zijn bij menselijk gedrag met behulp van het
ASE-model.
- Gedragsdeterminanten: factoren die het gedrag bepalen. Volgens het ASE-model zijn
dit: attitude, sociale invloed en eigen effectiviteit.
Kent de stappen van een gezondheidskundige analyse en heeft deze uitgevoerd bij
Diabetes Mellitus.
- Stap 1: Gezondheidskundige analyse
o Op systematische wijze inzicht krijgen in het gezondheidsprobleem.
o Verkenning van het onderwerp.
o Gaat niet in op oorzaken.
- Stap 2: Gedragsdeterminanten
o Factoren die het gedrag bepalen worden inzichtelijk gemaakt.
- Stap 3: Gezondheidskundige interventies
o Het gaan aanzetten tot ander gedrag dmv interventies.
- Stap 4: Evaluatie
o Hebben de interventies gewerkt?
Kent de term epidemiologie.
- Epidemiologie: wetenschappelijke studie van het voorkomen en de verspreiding
binnen een populatie, houdt zich bezig met wie er getroffen zijn door een ziekte en
welke factoren daarmee te maken hebben.
Kent de volgende begrippen met betrekking tot epidemiologie: morbiditeit, incidentie,
prevalentie, mortaliteit.
- Morbiditeit: verhouding van het aantal lijders aan een bepaalde ziekte tot de gehele
bevolking, meestal uitgedrukt per 100.000 inwoners per jaar.
- Incidentie: aantal nieuwe gevallen per tijdseenheid, meestal per duizend personen
per jaar of honderdduizend per jaar.
- Prevalentie: aantal gevallen op een specifiek moment, meestal per duizend of
honderdduizend personen.
- Mortaliteit: sterfte in een bepaalde periode ten gevolge van een ziekte.
Kan bovenstaande begrippen toepassen op Diabetes Mellitus.
- Morbiditeit: 1,1 miljoen Nederlanders hebben diabetes, 1 op de 14.
- Incidentie: 52.000 mensen per jaar horen dat ze diabetes hebben.
, - Prevalentie: op 1 januari 2011 415.900 mannen en 418.200 vrouwen.
- Mortaliteit: 2713 personen overleden aan diabetes in 2019.
Kent meest voorkomende gezondheidsproblemen bij mensen met diabetes.
- Slecht genezende wonden.
- Grotere kans op hart- en vaatziekten.
- Neuropathie.
- Oogproblemen zoals retinopathie.
- Diabetische voet.
- Problemen met de nieren, nefropathie.
Kent het begrip therapietrouw en kan deze toepassen op de casus.
- Therapietrouw: gewillig en blijvend volgen van de door een arts voorgeschreven
behandeling.
, Communicatieve vaardigheden:
Kan omschrijven wat motiverende gespreksvoering is.
- Motiverende gespreksvoering heeft als doel om gedragsverandering bij patiënten in
gang te zetten door de intrinsieke motivatie te vergroten. Motivatie is afhankelijk van
drie componenten:
o Willen: het belang van verandering inzien.
o Kunnen: het hebben van vertrouwen in verandering.
o Klaar zijn: het stellen van prioriteiten.
Kan de uitgangspunten van motiverende gespreksvoering benoemen.
- Partnerschap: vanuit gelijkwaardigheid werken.
- Acceptatie: waarnemen vanuit het perspectief van de ander.
- Compassie: begaan met wat de ander doormaakt.
- Ontlokken: de ander laten benoemen wat de eigen antwoorden zijn.
Kan de verschillende technieken behorende bij motiverende gespreksvoering benoemen.
- Open vragen stellen.
- Uitspraken bevestigen.
- Reflecteren.
- LSD: luisteren, samenvatten, doorvragen.
- Geen mening of advies geven.
- Verandertaal uitlokken door open vragen te stellen, bevestigen, reflecteren en
samenvatten.
- Reageren op verandertaal bijvoorbeeld door te vragen: Wat zou er veranderen als je
besluit dit te gaan doen? Wat zijn de belangrijkste 3 redenen om dit te gaan doen?
Etc.
- Vertrouwen van de patiënt vergroten, geef complimenten.
- Omgaan met weerstand door meebewegen, tegenbewegen.
Kan vaststellen in welke fase van gedragsverandering de patiënt zit.
1. Voorbeschouwing/ precontemplation:
Verandering van gedrag wordt niet overwogen, onvoldoende bewust van
risicogedrag, niet overtuigd dat voordelen zwaarder wegen dan nadelen.
2. Overpeinzing en ambivalentie/ contemplation:
Verandering van gedrag wordt overwogen, bewust van risicogedrag, balans en
afweging voor- en nadelen huidige en nieuwe gedrag, nog geen concrete plannen
voor gedragsverandering.
3. Voorbereiden, beslissen/ determination:
Bewust van risicogedrag, meestal overtuigd van voordelen gedragsverandering,
wil graag veranderen maar weet niet hoe, beslissing tot verandering is genomen.
4. Actieve verandering/ action:
Inzicht in noodzaak tot veranderen en mogelijkheden daartoe, risicogedrag is
veranderd, nieuw gedrag wordt geïmplementeerd, nieuw gedrag is nog geen
gewoonte geworden.
5. Gedragsbehoud/ maintenance:
Gedragsverandering is gewoonte geworden.