Samenvatting staatsrecht deeltoets 2
Hoofdstuk 6
6.1 De ontwikkeling van de grondrechten
Reeds vanaf de Middeleeuwen treft men documenten aan waarin waarborgen zijn vastgelegd tegen
willekeurig of onderdrukken overheidsgezag.
Magna Carta van 1215: een overeenkomst tussen Engelse feodale adel en hun leenheer, waarin aan
grondbezitters rechten werden gewaarborgd tegen misbruik van het koninklijk gezag.
John Locke; in zijn verhandeling over het staatsgezag treft men voor het eerst een systematisch
uitgewerkte staatstheorie aan, waarin grondrechten aan de mens als zodanig toekomen.
Grondrechten grenzen een terrein af dat principieel niet aan overheidsmacht is onderworpen.
In Locke’s gedachtegang was wel nieuw, dat het maatschappelijk verdrag primair tot doel had leven,
vrijheid en eigendom van alle burgers te waarborgen en dat met het oog daarop fundamentele rechten
door de overheid moesten worden gerespecteerd.
Grondrechten hebben in deze tijd een zogenaamd pre-constitutioneel karakter. Het zijn rechten die
de mens van nature, los van het staatsverband toekomen, hoewel ze eerst door het staatsverband tot
effectieve waarborging komen. Een staatsverband dat grondrechten niet waarborgt, verliest zijn
bestaansgrond.
1776: Declaration of Independence (de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd).
1791: Overeenkomstig werden in de constitutie een aantal fundamentele rechten en vrijheden
opgenomen.
In Frankrijk werd in 1789 door de Nationale Vergadering de Déclaration des droits de l’homme et du
citoyen aangenomen. Ook deze ging er van uit van de gedachte, dat grondrechten de mens als zodanig
toekomen.
In Nederland werden grondrechten voor het eerst systematisch opgenomen in de burgerlijke en
staatkundige grondregels, behorende bij de Bataafse Staatsregeling van 1798. De staatsregeling was
sterk geïnspireerd door de Déclaration en de theorie van het maatschappelijk verdrag. In latere
staatsregelingen tot aan de inlijving bij Frankrijk in 1810, nam het grondrechtenbestand gaandeweg in
omvang af.
Na de herwinning van de onafhankelijkheid kwam in 1814 onze eerste GW tot stand. Grondrechten
waren er in slechts zeer beperkte mate in vervat. In de GW van 1815 werden de grondrechten
uitgebreid met onder meer gelijkheidswaarborgen, petitierecht, etc. In 1848 kwam het
grondrechtenbestand tot een voorlopige afronding.
In 1917 werd de GW verrijkt met het algemeen kiesrecht en de financiële gelijkstelling van het
bijzonder met het openbaar onderwijs, veelal aangeduid als de pacificatie.
Van belang is ook de vastlegging van grondrechten in verdragen, een proces dat vooral op gang kwam
als reactie op de ontsporingen van de Tweede wereldoorlog. Nederland is partij bij de belangrijkste
verdragen waarin internationale grondrechten – mensenrechten – zijn neergelegd.
,19e eeuw: Klassiek-liberale rechtsstaat, waarin het waarborgen van de individuele vrijheidsrechten
vooropstaat.
20e eeuw: Democratische rechtsstaat, door de erkenning van het algemeen kiesrecht.
Na WOII: Sociale rechtsstaat, waarin de overheid niet alleen de individuele vrijheidssfeer in acht
neemt, maar ook op zich gaat nemen zekere sociaaleconomische condities te realiseren, een
taakstelling waarvan de sociale grondrechten een belangrijke uitdrukking vormen.
6.2 Het rechtsstatelijk waarborgkarakter van de grondrechten
Rechtsstaat = dat de grondslag van statelijk gezag in het recht wordt gelegd en de uitoefening van dit
gezag onder de heerschappij van het recht wordt geplaatst.
Grondrechten maken duidelijk dat rechtsschepping binnen bepaalde grenzen moet blijven (het
beveiligingsmechanisme). Die grenzen gelden ook voor de formele wetgever.
Een sluitende juridische beveiliging tegen schrapping van de grondrechten uit de GW bestaat derhalve
niet.
6.3 Grondrechten en het principieel beperkte karakter van overheidsbevoegdheden
Overheidsoptreden dat ingrijpt in leven, vrijheid en eigendom van de burgers moet in de rechtsstaat op
grond van het legaliteitsbeginsel altijd tot formele wetgeving herleidbaar zijn. De machtiging tot
zodanig overheidsoptreden moet te vinden zijn in de zogenaamde beperkingsclausules en dient
specifiek te zijn.
Het overheidsoptreden heeft altijd een bepaalde motivering nodig. Overheidsbevoegdheden dien
derhalve specifiek en daardoor beperkt te zijn.
Grondrechten leggen de grenzen vast van een verdeling tussen overheid en burgers. De overheid
oefent specifieke en beperkte bevoegdheden uit, die zijn gericht op de behartiging van het algemeen
belang.
6.4 De subjecten van grondrechten; bijzondere rechtsverhoudingen
De meeste gronderechten zijn rechten die aan het individu als zodanig toekomen. In enkele gevallen
gelden ze evenwel alleen voor Nederlanders, of voor vreemdelingen. Daarnaast kunnen sommige
grondrechten ook door collectiviteiten ingeroepen worden. Zo kan een kerkgenootschap zich op de
vrijheid van godsdienst beroepen.
Grondrechten kunnen daarentegen niet door overheidsorganen en –lichamen ingeroepen worden.
Naar huidige rechtsopvatting gelden grondrechten in beginsel onverkort (volledig) voor personen in
bijzondere rechtsverhoudingen (ambtenaren, gedetineerden, militair personeel, rechters, etc.). Wel
kunnen op grondslag van de grondwettelijke beperkingsclausules of clausuleringen voor deze
personen meer en andere beperkingen worden vastgesteld dan voor burgers in het algemeen.
Waar een persoon primair als ambt – dus als overheid – optreedt, komt hem geen beroep op
grondrechten toe, omdat hij immers vanwege die kwaliteit als ambt geen grondrechtssubject is. Zo
komt Koningin Beatrix in haar optreden als staatshoofd of lid van de regering, geen beroep op de
vrijheid van meningsuiting toe.
, 6.5 Categorieën van grondrechten
Er is een grote variëteit aan grondrechten, zowel formeel – wat is de juridische status en grondslag
ervan -, als materieel – wat is de inhoud ervan.
In formele zin beperken we ons hier voornamelijk tot een 3tal grondrechten- of
mensenrechtensystemen:
1) Nationale grondrechten; neergelegd in de GW, onder toezien van de nationale rechter.
2) Internationale grondrechten; neergelegd in het EVRM, waarbij zowel de nationale rechter en het
EHRM bescherming bieden.
3) Supranationale grondrechten; neergelegd in onder meer het Handvest van de Grondrechten van de
EU, op de naleving waarvan zowel door de nationale rechter als door de supranationale rechter
toegezien wordt.
De supranationale (EU-)grondrechten hebben uitsluitend betrekking op het handelen van de organen
van de EU, en op het handelen van de Nederlandse overheid enkel en alleen voor zover deze het EU-
recht ten uitvoer legt.
Klassieke grondrechten (vrijheidsrechten) = gericht op overheidsonthouding.
Sociale grondrechten = geven aanspraken op overheidsprestaties.
Uit klassieke grondrechten vloeien soms ook aanspraken o poverheidsprestaties voort, en kunnen
klassieke grondrechten veelal niet tot hun recht komen zonder dat bepaalde voorzieningen ter
beschikking worden gesteld.
Grondrechtentypologie:
1) Bodemnormen: die beogen de mens in zijn fysieke en psychische kern te beschermen tegen
aantasting.
2) Klassieke vrijheidsrechten: die verplichten tot overheidsonthouding. Veelal waarborgen ze de
vrijheid van individuen en groepen om bepaalde activiteiten vrijelijk te ontplooien.
3) Gelijkheidsbeginsel.
4) Politieke participatierechten: wordt verzekerd dat in principe elke burger direct of indirect kan
participeren in de totstandkoming van wetgeving en overheidsbeleid.
5) Rechtsbescherming: de onafhankelijke rechter.
6) Sociale grondrechten: de fundamentele aanspraken op actief overheidsoptreden.
6.6 De reikwijdte van klassieke grondrechten; redelijke uitleg van grondrechten
Valt de betreffende verboden handeling van het individu buiten de werkingssfeer van het grondrecht,
dan vormt het gewraakte voorschrift of overheidsoptreden waardoor die handeling verboden of
bemoeilijkt wordt uiteraard geen beperking van dat grondrecht en hoeft het dus niet tot een
beperkingsbevoegdheid herleid te worden.
Het bepalen van de reikwijdte van grondrechten, een taak die meestal op de rechter rust, is met name
bij de klassieke grondrechten niet altijd eenvoudig. De rechtspraak is niet bereid een dergelijk
vergaand standpunt in te nemen.
Voorbeeld: de kloosterorde der Zusters van Sint Walburga: een sexclub die zich presenteerde als
onderdeel van de Kerk van Satan en zich beriep op de vrijheid van godsdienst. De HR kon in de
erotische activiteit van de Zusters niets religieus bespeuren en oordeelde dat die activiteiten geen
godsdienstige belijdenis als bedoeld in art. 6 GW inhielden.