Beginselen Accountancy
Hoofdstuk 1: Accountancy & wetenschap
Er zijn 2 soorten kennis:
1. Pragmatische kennis: om de dagelijkse omgang met elkaar te begrijpen.
2. Wetenschappelijke kennis: gegrond (valt te toetsen), intersubjectief (iedereen zou op hetzelfde
komen) en systematisch (er worden verbanden gelegd tussen verschijnselen).
Er zijn ook 2 soorten wetenschappen:
1. Formele wetenschappen: door de mens bedachte en abstracte verschijnselen.
2. Empirische wetenschappen: de ervaringen met de werkelijkheid.
Natuur
Empirisch
Gedrag Ervarings/kenobject
Ervaringsobject Accountancy: “Het geheel van gebeurtenissen in en omtrent organisaties”.
Kenobject Accountancy: “Het beoordelen van informatie en de inrichting/het functioneren van
informatiesystemen met als doel een bepaalde mate van zekerheid te krijgen” ofwel “assurance”
Filosofie is de “meta-wetenschap”.
- Algemene regel naar één specifiek geval = deductie.
- Meerdere specifieke gevallen naar één algemene regel = inductie.
- Van meerdere uitspraken naar een mogelijke verklaring = abductie.
Deductie (syllogisme) Inductie (hypothese) Abductie (hypothese)
1. A gaat failliet door
1. Als A, dan B 1. A maakt winst slecht bestuur
2. A treedt op 2. B maakt winst 2. B gaat failliet
3. Conclusie: B zal 3. Conclusie: alle 3. Conclusie: B heeft
volgen letters maken winst ook slecht bestuur
- Let op voor foutieve deducties: (Als B, minor premisse, dan A, major premisse)
- Inducties en abducties zijn niet waar per se.
- Inductief-statistisch: steekproef met een bepaald percentage eraan gehangen.
Theoriegeladenheid van de waarneming: je neemt alles waar vanuit een bepaald perspectief met
een theoretische achtergrond (je ziet soms wat je wilt).
Er zijn 3 soorten hypothesen:
- Een universele hypothese, waarbij de hypothese voor alles geldt. (falsificatie, waar indien het
tegendeel bewezen wordt.)
- Een existentiële hypothese, waarbij naar één specifieke situatie gekeken wordt. (verificatie,
wordt gecheckt.)
- Een waarschijnlijkheidshypothese, waarbij de hypothese voor alles geldt maar er met een
percentage gewerkt wordt. (waar indien in de steekproef het percentage binnen de marges
blijft.)
,Naast deze correspondentietoetsen zijn er ook consistentietoetsen, spreken theorieën elkaar niet
tegen?
Paradigma: het heersende denkkader van waaruit wetenschappelijke bevindingen gemaakt
worden.
Model: vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bepaalde dingen worden geabstraheerd.
Vaak wordt gekeken wat er in een bepaald scenario gebeurt. “scenario-analyse”.
1. Iconische modellen: vergrotingen/verkleiningen (maquette)
2. Analoge modellen: versimpeling (grafiek)
3. Symbolische modellen: door middel van cijfers/letters (wiskundige formule)
Verder zijn er nog verschillende simulatietechnieken.
- Afnemende abstractie
- Toenemende abstractie
- Wisselende abstractie
- Ceteris paribus-situatie
Er geldt een principiaal-agentrelatie tussen opdrachtgever (aandeelhouder) en aannemer
(directie). Er is daarnaast ook sprake van asymmetrische informatie/doelstellingen tussen de twee
groepen. Deze kan op twee manieren worden voorkomen.
- Bonding costs: de doelen van de principaal en agent gelijk trekken.
- Monitoring costs: het controleren van de prestaties van de agent door onder andere accountants
en controllers.
Verder zijn er nog restkosten (residual costs) en samen hiermee worden de agency costs
gevormd. De tegengestelde belangen tussen beide partijen zorgen voor de noodzaak van
accountants.
Accountancy bestaat zelf uit 3 onderdelen:
- Accounting, waarvoor geldt management accounting voor intern gebruik en financial accounting
voor extern gebruik. (Het vastleggen van financiële informatie).
- Bestuurlijke informatieverzorging. (Het organiseren van de totstandkoming van die informatie).
- Auditing. (Vergaren en evalueren van de financiële informatie).
Accountants: 4 soorten, OA, OvA, IA en AiB. Daarnaast zijn er ook twee opleiding trajecten.
Universitair -> RA, HBO -> AA. De activiteiten van de OA worden in twee categorieën
onderscheden, assurance services en related services.
Controllers: de “bedrijfsaccountants” die zorgen voor de externe verslaggeving, de financiële
informatiestromen en adviseren het management.
Verschillen:
- Betrouwbaarheid versus financiele conditie.
- Terugkijken versus vooruitkijken.
- Financial accounting versus management accounting.
Hoofdstuk 2: Organisaties en hun besturing
Organisatie: een geordend geheel van mensen en middelen die bepaalde processen uitvoeren om
bepaalde doelstellingen te halen.
- Met middelen worden productiemiddelen bedoeld: KANO
- Met processen wordt de transformatie van mensen of middelen naar bepaalde producten of
diensten
- Met doelstellingen worden de gewenste uitkomsten van de processen bedoeld
De doelstellingen worden afgeleid uit een bepaalde visie die verder wordt uitgelegd in de missie.
Strategie wordt vervolgens toegepast om de doelstellingen te behalen.
, Er zijn twee soorten organisaties op bedrijfseconomisch niveau:
- Non-for-profits (maatschappelijk doel)
- Bedrijven (winst maken/waardecreatie ofwel een positieve free cashflow): die weer
onderverdeeld kunnen worden in overheidsorganisaties en ondernemingen.
De onderneming is een financieel-economische productie-organisatie. De onderneming is
financieel-economisch zelfstandig omdat deze een structureel positieve kasstroom moet hebben
om de rente van de aangetrokken vermogenstitels (vreemde/eigen vermogen) moet kunnen
betalen. De productie slaat op het combineren van productiemiddelen die transformeren tot gereed
product (goederen of diensten, dus dienstverlening telt ook!).
Er zijn drie verschillende soorten ondernemingen:
1. De eenmanszaak: de persoon heeft leiding, eigendom en is privé-aansprakelijk (hoofdelijk
aansprakelijk). De winst geldt als loon en indien er geen werknemers in dienst zijn wordt er
gesproken van ZZP’ers
Nadelen: aansprakelijkheid, weinig Voordelen: makkelijk op te richten
nanciering en lastige continuïteit en geen jaarrekening nodig
2. De personenassociaties: hieronder vallen de vennootschap onder firma, VOF, en de
commanditaire vennootschappen, CV,. Het verschil tussen deze twee is dat bij de CV’s er
sprake is van financiers die geen leiding hebben maar ook niet hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Ook is er een maatschap, een VOF voor bijvoorbeeld dierenartsen, die hetzelfde beroep
uitoefenen. Voor de financiers telt de winst uit de CV als "winst uit een onderneming” en
investeringen mogen hiervan afgetrokken worden.
Nadelen: proportionele
aansprakelijkheid, weinig Voordelen: makkelijk op te richten
nanciering en lastige continuïteit en geen jaarrekening nodig
3. De kapitaalassociaties: in deze ondernemingen is er een onderscheid tussen de leiding en de
eigenaren. Waar bij de BV en NV sprake is van een ingelegd “eigen vermogen” van de
eigenaren is er bij de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij (OWM) sprake van
lidmaatschapsgeld dat telt als “eigen vermogen”.
Door de mogelijkheid van het uitgeven van aandelen in de financiering makkelijker dan bij de
andere twee categorieën. Ook de continuïteit wordt beter gewaarborgd doordat aandelen en
bestuursfuncties gemakkelijk kunnen doorschuiven.
- BV en NV: aandeelhouders hebben zeggenschapsrechten zoals het stemrecht bij de
aandeelhoudersvergadering over zaken zoals het benoemen van het bestuur, opheffing van de
vennootschap, statutenwijzigingen, besluiten rond kapitaal en EV en het recht om de
jaarrekening vast te stellen. Het verschil tussen de twee is de relatie tussen de leiding en de
eigenaren. Bij een NV zijn de aandelen in principe vrij verhandelbaar, maar bij een BV liggen er
restricties op het verhandelen van aandelen en zijn veel meer mogelijkheden voor
aandeelhouders voor het inrichten van de relatie tussen de leiding en de eigenaren.
- De coöperatie en OWM: beiden organisaties hebben leden maar dezen zijn bij de OWM tevens
klant. Er zijn drie soorten coöperaties, W.A. (de leden zijn wettelijk aansprakelijk), G.A. (de leden
zijn beperkt aansprakelijk) en U.A. (de leden zijn niet aansprakelijk.
fi