Hoorcolleges celbiologie en immunologie
26 oktober
Cel 1
Groei:
Cel 2
Hoofdstuk 16 – signaaltransductie
Stap 1
Het signaal voor celsignaling is een molecuul die is afgegeven door
de signals-cell. Dit komt aan bij de target, in deze cell zit een
receptoreiwit aan de binnen of buitenkant. Je kan signaal cellen
delen op hoever het signaal rijkt, A is ver en D is dichtbij.
Hetzelfde signaal molecuul kan verschillende response veroorzaken
in verschillende typen cellen. Door verschillende combinaties van
signalen kunnen er nog meer responses komen. Dit is erg belangrijk
bij dierlijke cellen, zonder combinatie zouden ze niet overleven.
Er zijn 2 verschillende signaalmoleculen:
1. Groot of hydrofiel die membranen niet kunnen passeren. Er zit
dus een receptor op het celmembraan (extracellulair).
2. Klein of hydrofoob kan het membraan wel passeren dus de receptor zit in de cel (intracellulair).
Stap 2 Signaal cascade
Een receptor bepaald welke route het aflegd:
• Ionkanalen: zorgt voor het sluiten of openen van het kanaal.
• Eiwit koppelreceptoren
• Enzym koppelreceptoren
G-protein coupled receptor:
Dit is de grootste familie van oppervlak receptoren en hebben 7 transmembranen.
Ze spelen in veel cellulaire processen een rol.
Het signaalmolecuul kan binden aan het G eiwit, als het bindt aan de receptor van
het ligand komt er een conformatie verandering. De GDP wordt verwisseld door
GTP, hierdoor gaan de alpha en beta unit van mekaar af en worden geactiveerd.
,Beide moleculen kunnen een signaal versturen. Om de conformatie
terug te krijgen:
Actieve alfa subunit inactiveert zichtzelf door de gebonden GTP te
hydrolyseren, hierdoor neemt die weer de vorige conformatie af en
kan de bèta subunit gaan binden.
Ze activeren membraaneiwitten die second messengers
produceren, zij kunnen het signaal versterken en verspreiden in het
cytoplasma van de cel. Ze binden bijvoorbeeld aan ionkanalen of
target eiwitten.
Belangrijke targets:
- Adenylyl cyclase
- phospholipase C
Ze worden geactiveerd door verschillende G-eiwitten, de
signaalmoleculen die door deze targets worden gevormd zijn de
secondmessengers.
Belangrijke secondmessengers:
- cAMP
- inositol triphosphate - IP3
-diacyglycerol - DAG
- Ca2+
- NO – stikstofoxide
Second messengers kunnen aan en uit geschakeld worden, dit kan bijvoorbeeld door het terugdraaien van
wat de targets deed. Bij bijvoorbeeld: cAMP. De target heeft van ATP, cAMP gemaakt en door cAMP
phosphodiesterase wordt het weer omgezet naar ATP.
cAMP is bijvoorbeeld in staat om PKA te activeren, deze kan kinase veroorzaken of bijvoorbeeld
transcriptie ( in de celkern).
NO is een second messenger die ook de signalen af kan geven bij dichtbij gelegen cellen.
Kinases gaan elkaar fosfyleren als een dimeer op de receptoren binden, hierdoor komen ze dus dichtbij
eklaar liggen. Als het gefosfolyreerd is zijn er plekken in de intracellulaire die bindinsplekken vormen voor
eiwitten. En daardoor kunnen deze eiwitten zelf geactiveerd raken.
Ze activeren RAS (monomeer GTPase )en Akt.
De eersta stap is dat er een signaalmoleculen bij receptoren binden aan 2 subunits, dan komen ze bij
elkaar en kunnze ze fosforylerinh. Via deze fosforylering van de intracellulaire signaal eiwitten zorgt ervoor
dat het signaal word doorgegeven, door moleculaire switches.
Er is nog een manier hoe signaal moleculen actief kunnen worden is door een gebonden GDP inwisselen
voor een GTP. Op dit moment wordt het actief en als ze de GTP gehydrolyseerd hebben is die weer
inactief. GEF (guanosine exhange factor) kan erbij helpen om de GDP omtewisselen voor GTP. GAP
(GTPAse activating protein) kan helpen om de GTP weer te veranderen naar GDP.
,28 oktober IMM 1
Adaptief vs aangeboren immuunsysteem
Het immuunsysteem kan je opsplitsen:
Autoimmune ziektes zijn ziektes waarin het
lichaam op iets ‘self’ reageren wat van jezelf
is.
Allergiën reageren op iets wat harmless is
zoals pollen.
Je hebt de activatie en de inhibitie van het
immuunsysteem, dit moet goed
samenwerken.
Lijnen van “defenses”
• Barrières, je huid (zoals pH), pathogenen zitten hier niet graag omdat het zuurder is, ook
bijvoorbeeld de slijmlaag in je darmen.
• Inatte (aangeboren) imunnity, kan heel snel reageren, fagocyten
• Adaptieve immuunresponse, is heel specifiek, lymfocyten en antibodies.
DE 2e en 3e lijn lopen tegelijk, de adaptieve is al bezig met voorbereiden is de aangeboren bezig is.
Binnen de immuniteit zijn er een aantal
eiwitten erg belangrijk:
cytokinees: signaal moleculen die cellen
kunnen activeren en zichzelf deactiveren.
Signalerende moleculen die een receptor
binden en dan activeren.
chemokines: zij induceren migraties door
concentratie.
, Er is een constante interactie tussen de innate
(aangeboren) en adaptieve, hierdoor werkt het
steeds beter.
Bij de innate gaan ze gewoon snel aan de slag omze
te doden, ze herinneren niks en zullen dus ook niet
verbeteren.
Bij de adaptieve herinneren ze wat ze hebben
gedood, ze krijgen antigenen op hun cellen en
worden elke keer specifieker.
Voor elk ander pathogeen heb je een ander immuunresponse nodig, hierdoor heb je zoveel verschillende
cellen.
De innate is belangrijk omdat het het pathogeen al opruimt, zo kan die niet heel erg verspreiden waardoor
de adaptieve zich goed voor kan bereiden en minder hoeft op te ruimen.
Immuuncellen bestaan uit witte bloedcellen,
ongever 70 % zijn innate cellen. Ze worden gemaakt
vanuit de bone marrow en de cellen worden steeds
specifieker.
Elke cel uit het beenmerg kan een witte bloedcel
worden, er zijn 2 voorlopers de lymphoide cel en de
myeloide cel. Lymphoidecellen zorgen ervoor dat er
lymfocyten worden gemaakt (T, B en NK cellenl. De
myeloide cel zorgt voor het maken van
granulocyten, deze zijn te herkennen aan alle kleine
puntjes (granules) in de cel.
Vanuit deze cel worden ook monocyten gemaakt, dze zorgen voor de macrofagen en de dendritische
cellen, dit zijn Antigeen presenteren cellen.
Adaptieve cellen (specifiek): B en T cellen, innate (niet specifiek): NKcel, granylocyten en APC .
Je adaptieve immuunsysteem kunnen pathogenen herkennen door het antigen, het antigen is een
molecuul of een fragment van het pathogeen. Ze kunnen herkend worden via receptoren. In zo een stukje
zitten heel veel peptides, tussen deze peptides zitten er speciale peptides die specifiek herkent worden
door jouw adaptieve immuunsysteem, dit zijn epitopen. Deze epitopen zijn niet altijd bekend, het antigen
wel.
Die specifieke herkenning komt tot stand door de receptoren, ze hebben een specifiek antigen
bindingsdeel. Zo kunnen ze antigenen specifiek herkennen.
Lymphoide organen (Belangrijk voor de adaptieve immuunsysteen)
Lymfoliede organen zijn belangrijk voor het adaptieve immuunrespons, deze organen wekken zo een
response op.
Primaire lymphoide organen:
• Beenmerg: maakt de B cellen aan en ontwikkelen verder
• Thymus: sommige B cellen gaan door hierheen en dan worden ze ontwikkelt naar T cellen, ze
worden goed ontwikkelt.