SAMENVATTING HUMANE BIOLOGIE – deel 1
HC2 evolutie en embryologie
Ontwikkeling geneesmiddel;
Onderzoeksfase → preklinische fase (proefdiermodellen)→ klinische fase →
administratief proces → op de markt
Dierproeven
Wat gebeurt er als een bepaalde verandering of verstoring wordt aangebracht in de
omgeving van het proefdier of in het proefdier zelf?
Staat als model voor onszelf. Heel vaak worden er mannelijke proefdieren gebruikt
omdat vrouwelijke meer te maken hebben met hormoonwisselingen, wat het model kan
verstoren en een effect heeft op toegevoegde stof.
Deze bevinding vertalen we naar de mens
Evolutie dierproeven
Dieren hadden geen emotie, mocht alles mee gedaan worden. Eerst experimenten op
dode dieren, maar dit gaf geen goed beeld weer dus verder op levende dieren. Gevolg;
nieuw type wetenschappelijk onderzoek, namelijk ‘anatomie bij levende dieren’
(anatomia animatas vivesectie). Begonnen bij…
Willen Harvey (bond bloedvaten af, concludeerde dat bloed 1 kant op stroomt, speelt
dus een rol bij bloedsomloop)
Albrecht van Haller (spieren). Hij was open rondom morele problemen met zijn eigen
onderzoek; dieren onderzoeken zonder verdoving vond hij erg, ongeacht dat een dier
werd beschouwd als een machine.
Dierproeven werden vanaf toen (Albrecht leefde van 1708-1777) als menswaardig
bechouwd.
Kant (1724-1804) stelde hierom altijd een doel met betrekking tot dierproeven. Hogere
dieren hierbij proberen te vervangen met lagere, zoals een hond vervangen met een
goudvis. Dit is basis voor huidige denken dierproeven.
Wet van dierproeven
Het mag niet, tenzij er een goede reden is. Relevant, bijvoorbeeld ontwikkeling
medicijnen, aantonend dat er geen andere manier is.
Eerste cursus gedaan met betrekking tot je proefdier, maakt leed voor dieren zo beperkt
mogelijk.
Dierproef = experiment (onderwijs (resultaat bekend) of wetenschap (onbekend))
We hebben het dan over gewervelde dieren, foetussen van zoogdieren vanaf het laatste
3e deel van hun normale ontwikkeling en levende koppotigen (inktvissen). Fruitvlieg
valt dus niet onder de wet.
Bij planning en uitvoeren van dierproeven wordt gestreefd naar de zogenaamde 3 V’s;
• Vervanging (alternatie zonder proefdieren)
• Vermindering (minst aantal proefdieren)
• Verfijning (ongerief (pijn/leed) wordt zoveel mogelijk voorkomen)
Deze dienen in je protocol te staan.
Modellen moeten er dus op lijken, hanteerbaar zijn, zelfde effect, zelfde tijd. Gebaseerd
op kennis over fysiologie (hoe proefdier functioneert), evolutie, embryologie (hoe het
ontstaan is in baarmoeder). Je kunt niet iets maken wat er niet in zit.
Evolutie lijkt op embryologie. Evo-devo bestudeert paralellen tussen evolutie en
embryonale ontwikkeling, geeft richting aan innovatiemogelijkheden.
Evolutie = verandering. Ieder gen heeft twee allelen. Als je gaat paren genen aangepast
aan omgeving = voordeel. Je kunt vaker voortplanten. Natuurlijke selectie.
,Er is geen doel binnen de evolutie.
Evolutietheorie
• Niet alle nakomelingen zullen overleven (overschot)
• Strijd om te overleven (struggle for existence)
• Variatie tussen individuen op basis van genoom
• Door natuurlijke selectie komen voordelige variaties steeds meer voor
• Adapatie (aanpassing (aan omgeving))
• Nieuwe voordelige eigenschappen ontstaan door toeval (mutaties)
• Adaptie wordt begrensd door afstamming
Aanwijzingen evolutie
• Adaptie en fitness (voorplantingssucces) (snavel vink aangepast aan dieet,
natuurlijke selectie begunstigt de individuen met voordelige eigenschappen. Als
zij het zelf aanpassen → kunstmatige selectie → bijv. neus korter gemaakt van
bulldog door te fokken)
• Homologie (gedeelde embryonale oorsprong)
• Fossielen (wat waren eerst de genetische eigenschappen?)
• Rudimentaire organen (eerst pootjes, eerste walvissen hadden nog
achterpootjes, nu alleen nog maar klein stukje bekken)
• Convergentie of analogie (dezelfde selectiedruk zorgt voor vergelijkbare dieren,
terwijl ze niet aan elkaar verwant zijn)
• Suboptimaal ontwerp (werkt met wat al bestaat, kleine aanpassingen)
Definitie soort
Een groep individuen die kunnen voortplanten en een soortgelijke nakomeling eruit
voorkomt. Deze plant zich dus niet voor met een andere groep.
Soortvorming
Inteelt → 1 specifiek soort (stabilizing selection)
Adaptie → ene soort in Londen, andere in Australië (diversifying selection)
Verandering van bijv. kleur → directional selection
Classificatie
Archea, bacteria, eukarya
Dieren voor- en achternaam
Chorda → wervels, kaken → 4 poten, amnion → haar, melkklier
Elk ding heeft ander soort organisme. Ieder punt geeft dan wel een gemeenschappelijke
voorouder aan voor alle soorten die hieronder vallen.
Voor onderzoek; wat zijn de gemeenschappelijke kenmerken en waar moet je model aan
voldoen om iets te zeggen over de
toepasbaarheid van de mens?
De basisgenen van fruitvlieg zijn net als de
mens aanwezig voor bijv. Alzheimer. Generatie
cyclus (fruitvlieg) is ook onder 30 dagen dus je
weet snel wat voor effect je manipulatie heeft.
Eencellig (spons) → meercellig + twee
kiembladen (kwal) → bilaterale symmetrie + 3
kiembladen (platworm) → + ‘buis in buis’
(pseudo ceolomata) + ‘echt’ coeloom,
buikweefsel (coelomata) → chordata (gel
tussen tussenwervels stamt hiervan af)
Chordadieren
1. chorda dorsalis
, 2. dorsale neurale buis (op de rugzijde (dorsaal) hebben ze een holle zenuwbuis)
3. kieuwspleten
4. enodstyl (schildkliervoorloper, kleef kliertje om kleine voedseldeeltjes vast te
houden)
5. pestonala staart (achter anus, ons stuitje)
Chordata: Chorda zorgt voor stevigheid, voortbeweging (elastische staaf) en is middelste
deel van de tussenwervelschijven.
Alle dieren hebben dus wel ergens dat primitieve steunweefsel;
Chordata (zakpijp) → somitichordata (laneetvis) →
craniata (slijmprikken) → vertebraten (de gewervelden)
Vertebrata (zeeprikken) → crioniata + kaken en kieuwbogen (haaien/roggen
(kraakbeenvissen)) → beenvissen (straalvinnigen) → kwastinnigen
Beenvis
Straalvinnigen (goudvis) vinnen met graten
Kwastvinnigen (meer spieren) vinnen als pootjes, dus met botjes
Primitieve landlopers;
Kop los van schouders
Ontwikkeling nek, zodat ze om hen heen kunnen kijken en kunnen eten
Amfibiën
Kikker, padachtige, staarthoudende (salamanders), wormsalamanders
Afhankelijk van water voor hun voortplanting
Reptiel → wel onafhankelijk maar eieren mogen niet uitdrogen
(dus maken gebruik van bijv. kalkschaal)
→ Eigenschappen
Als je binnen een ei opgroeit heb je
vliezen nodig om voeding/zuurstof te
krijgen. Zuurstof haal je door de wand
heen en CO2 ook naar buiten, voeding
niet. Hierdoor moet er altijd een
dooierzak aanwezig zijn en een afvalzak
(allantois → plas)
, Vogels doen er alles aan om licht te zijn, dus holle botten en geen tanden
Snavel, veren, lange mobiele nek, pneumatisch skelet, gefuseerde sleutelbeenderen en
endotherm
Zoogdieren, enorme diversiteit
• Monotrematata (eierleggend)
• Marsupialia (buideldieren)
• Eutheria (echt moederkoek etc.)
Zoogdieren zijn enige met middenrif
Mammatia (toepaja) → primates (prosrmiae) → simia = anthropoidea (nieuwe wereld
apen) → oude wereld apen → hominoidea (mensapen) → hominidae (homo sapiens)
Duss…
Evolutie embryo
-eencellig -eencellige eukaryoot
-meercellig +meercelligheid
-lichaamsas +lichaamsas
-darmtractus +darmtractus
-amnionholte +amnion
Hierom is evolutie vergelijkbaar met ontwikkeling embryo
Bevruchte eicel = zygoot
Klievingsdeling, bolletje met holte (morula) = blastula
Blastula rolt in = gastrula, uitgroei naar volwassen soort
Patroon klievingsdelingen is afhankelijk van hoeveelheid
dooiermateriaal in zygoot. Hoe minder dooier, hoe makkelijker
klieven. In zoogdieren nauwelijks dooiermateriaal, want dit wordt pas
gevormd door placenta.
Inner cell mass (ICM) vorm eigenlijk embryo, dooierzak, allantois en
amnion. Geïsoleerde ICM – cellen worden ook wel embryonale stamcellen genoemd.
Cellen uit ICM vormen
-aan blastocelzijden een hypoblast → dooierzak
-daar ‘bovenop’ een meer lagige epiblast → amnion + kiembladen
Ontstaan drie kiembladen
HC3 Homeostase en Metabolisme
Deel 1
Homeostase is grieks;
Homeos (hetzelfde) en stasis (staand) → hetzelfde blijvend
Gecoördineerde respons van het lichaam op verandering in het externe en interne
milieu om stabiliteit te behouden.
Verlies van homeostase → ziekte
Om dit proces te begrijpen kunnen we kijken naar verschillende organisatieniveaus
(fysiologie), cellen, weefsels, organen, orgaan systemen & organismen
Interne milieu
Cel → intracellulair volume (cytoplasma) en
extracellulair volume (celmembraan tussen
compartiment). Osmose; stoffen (CO2, H2O en O2) die
vrij kunnen bewegen.