Snikken en grimlachjes
5V2
Dhr. Piets
Nederlands
8 juni 2018
, 1. Zakelijke gegevens
a. De auteur is Piet Paaltjens (pseudoniem voor François Haverschmidt).
b. Snikken en grimlachjes, Kort en goed, uitgeverij Querido-Amsterdam en
Wolters-Groningen, 1967, herdruk van de tekst van 1867, 56
bladzijden.
c. Er is geen motto aanwezig.
2. Keuze en eerste reactie
Keuze: We moesten verplicht een dichtbundel lezen en deze kregen we van school
Eerste reactie: Ik vind de relatie tussen Piet Paaltjens en de buitenwereld een beetje
vreemd. Hij zondert zich af van het gewone leven, verdwijnt er ineens uit en laat
volgens Haverschmidt later nog enkele malen van zich horen. Hij hult zijn bestaan in
mysterieuze nevelen. Ik kan anderzijds ook wel begrijpen dat je, wanneer je zo
weinig erkenning krijgt van de wereld, er dan ook niet veel mee te maken wil hebben.
3. Verdieping
a. Samenvatting (is niet echt sprake van, omdat het een dichtbundel is)
'Levensschets', De gedichten worden voorafgegaan door een schets van het leven
van Piet Paaltjens. Het is geschreven door een zekere F.H., wat verwijst naar
François HaverSchmidt, gedateerd 13 augustus 1867. Op 9 oktober 1853 verdwijnt
de jonge talentvolle dichter Piet Paaltjens op mysterieuze wijze uit de
studentensociëteit Minerva. Is hij dood? Het lijkt van wel, maar later wordt hij toch
weer gesignaleerd, in Friesland en in Parijs. Paaltjens woonde in Leiden op de
Hoogewoerd boven een bidder (begrafenisondernemer) en voelde zich vaak
ongelukkig. Zijn verzen zijn wonderschoon en verdienen een uitgave.
'De bleeke jongeling' (gedateerd 1851): een ongelukkige jongeman kwijnt weg in een
mooi landschap bij een meer. Dit is een parodie op de overdreven sentimentele
gedichten die in de tijd van HaverSchmidt in de mode waren. Onder het gedicht
staat: 'Naar het Litauwsch van Joh. Plutzkow'. Dit is niet waar, want Plutzkow was de
koetsier van de vader van HaverSchmidt en hij schreef geen Litouwse gedichten.
'Immortellen 1850-1852': dertien gedichten die genummerd zijn: I, III, IX, XVI, XXV,
XXXIII, XLIX, LX, LXXII, LXXXIII, LXXXIV, XCVI en C. Deze nummering suggereert
dat het een bloemlezing is, een soort 'the best of...'. Immortellen zijn typische
bloemen die men bij graven zet, de gedichten gaan over onsterfelijke liefde en
vriendschap die toch niet zo onsterfelijk blijkt te zijn.
'Tijgerlelies 1851-1853': vier gedichten over evenzovele onbereikbare meisjes ('Aan
Betsy', 'Aan Rika', 'Aan Jacoba' en 'Aan Hedwig'). De ellende is dat de ikfiguur zo
verliefd is, dat hij in drie van de vier gevallen het liefst zou sterven.
'Romancen': zes lange epische gedichten ('Liefdewraak', 'Des zangers min', 'De
zelfmoordenaar', 'De Friesche poëet', 'Jan van Zutphen's afscheidsmaal - 1257'.
Weer staan Romantische gevoelens centraal: onbereikbare liefde, verdriet en de
dood. En weer worden deze Romantische gevoelens bespot door ze erg overdreven
te tonen.[1]
[1]
Bron: http://www.uittrekselbank.nbdbiblion.nl/uittrekselbank/abonnee/detail?tek_id=294681
[2]
Bron: https://www.literatuurgeschiedenis.nl/19de/auteurs/lg19066.html