H18: Biopsychology of Psychiatric Disorders
psychiatrische stoornissen: stoornis van de psychische functie die erg genoeg is om behandeld te
worden
Bij psychische stoornissen moet worden afgevraagd is het echt een pathologisch probleem of gewoon
het extreme van iets normaals.
Wij stellen diagnoses (a.d.v. DSM-5; Diagnostic and Statistical Manual van de American Psychiatric
Association), moet ook omdat we breinpathologie niet erbij kennen
2 problemen diagnosticeren psychologische stoornis:
mensen met zelfde stoornis vaak andere symptomen
mensen met verschillende stoornissen hebben overeenkomende symptomen
Schizofrenie
Omdat veel stoornissen overlappen met schizofrenie spreken we eerder van schizofrenie spectrum
stoornis
Positieve symptomen: functies die je erbij krijgt
Negatieve symptomen: functies die je kwijtraakt
Positieve symptomen schizofrenie:
waanideeën; (complotideeën bijvoorbeeld)
hallucinaties; stemmen horen
ongepast affect; met verkeerde emoties reageren op situaties
Ongeorganiseerde spraak of gedachte; onlogische denken
Raar gedrag; in rijmpjes praten, niet douchen etc.
Negatieve symptomen:
Affectieve afvlakking; Verminderde emotionele expressie
Avolitie; minder motivatie
Catatonie; bewegensloosheid
(voor deze diagnose frequente herhaling 2 van de symptomen voor 1 maand, 1 moet waanideeën,
hallucinaties of ongeorganiseerde spraak)
Als het in de genen zit is er een grotere kans om het te krijgen, maar het hangt ook wat van de omgeving
af. Factoren uit omgeving kunnen zorgen voor andere neuro-ontwikkeling. (genetische risico factoren en
omgevingstriggers komen gedeeltelijk overeen met autisme en idd in sommige families is de kans groter)
Antipsychotische drug: een drug tegen bepaalde symptomen van schizofrenie and bipolaire stoornissen
(bijv. Chloorpromazine of reserpine (nadelige gezondheidsproblemen)
psychose: verlies van de realiteit
dopamine theory of schizophrenia: Schizofrenie door te veel dopamine en de antipsychotische drugs
werken door dit te verlagen (afbreken synaptische blaasjes voor deze neurotransmitter, reserpine door
, te zorgen voor minder dopamine en chloorpromazine door bindingen aan dopaminereceptoren
(receptoren blocker))
dopamine activiteit werd wel verminderd, maar het extracellulaire level niet
dopamine heeft subtypes receptoren, de
fenothiazines, bijv. chloorpromazine bind
aan D1 en D2, maar butyrofenonen, bijv.
haloperidol alleen aan D2
(meer affiniteit met D2=beter effect, denken
ze, maar:
Het blokt de activiteit binnen uren,
maar resultaat pas na weken
Meeste antipsychotica werken alleen
tegen de positieve symptomen
(Schizofrenie kan dus niet alleen komen door
te veel D2 gebruik)
Typische antipsychotica (werkt door D2-
receptoren te blokkeren)
Atypische antipsychotica (minder affectie
met D2 receptoren (ook D1, D4,
serotonine/histamine receptoren) – clozapine
Sommige D2-receptorantagonisten hebben geen anti psychotische werking
Blijkt effectief: medicijnen die glycine versterken of glutamaat blokkeren
psychedelische drugs: drugs met primaire werking om perceptie, emotie en cognitie te veranderen
Werking psychedelische drugs en psychische stoornissen vergelijken op symptomen, om stoornissen te
begrijpen, ontdekt:
klassieke hallucinogenen (LSD), bootsen positieve symptomen schizofrenie na, door versterken
(agonist) serotoninereceptoren
dissociatieve hallucinogenen (ketamine), bootst negatieve symptomen na, door remming
(antagonist) glutamaatreceptoren
schizofrenie-gerelateerde genen zorgen voor: neurale proliferatie (verspreiding) en migratie
(synaptische snoeien tijdens neurologische ontwikkeling, myelisatie, transmissie bij glutamatergische en
GABAergische synapsen)
Deze genen zijn ook in verband met andere psychiatrische en neurologische aandoeningen
Mensen met schizofrenie hebben een kleiner breinvolume (meer fissures, ventrikels), (de hippocampus,
amygdala, thalamus en nucleus accumbens in ieder geval kleiner)