Methodische cyclus 1
Het ondersteunen van medeopvoeders, door het maken
van een pedagogisch plan voor I.
Taak: Het onderzoeken van de ondersteuningsbehoeften van leerlingen met (dreigend) ongewenst
gedrag en het in samenspraak met de leraar opstellen van een handelingsplan
Beroepstaak: Het ondersteunen van medeopvoeders.
Oriënteren
De docent van klas VSO 2B kwam met de vraag of ik een pedagogisch plan wilde schrijven voor I. Waar de
docent tegenaan liep was dat I. soms zomaar de klas uitliep en ze niet wist wat hij dan ging doen of wat er
voorafgaand gebeurt voordat hij de klas uitloopt. De docent van de klas vermoedt dat het I. te druk wordt
wanneer hij de klas uitloopt. Echter wil de docent wel graag dat er iets mee gedaan wordt, omdat zomaar de
klas uit lopen zonder iets te zeggen niet de oplossing is.
Y., de docent van de klas vroeg aan mij of ik I. een tijdje kon observeren, om te kijken of ik erachter kon komen
op welke momenten I. de klas uitloopt. Daarnaast was haar vraag dat wanneer ik hierachter was gekomen, of ik
een plan van aanpak wilde schrijven om te voorkomen dat I., uit de klas bleef lopen zonder hier iets van te
zeggen. De praktijkdocent van tuin kon zich vinden in de vraag van Y. Ook hij maakt vaak mee dat I. op
bepaalde momenten wegloopt zonder aan te geven wat hij gaat doen of waarom hij wegloopt.
Om erachter te komen waarom I. telkens de klas uitloopt kan ik verschillende dingen doen. Een van deze
dingen is het observeren van I. Door hem te observeren en deze observaties op te schrijven, kan ik een beeld
krijgen wat er gebeurt voordat I. de klas uitloopt of waarom hij wegloopt van de praktijkles. Naast het
observeren zou ik ook een gesprek kunnen hebben met I. In dit gesprek zou ik kunnen vragen wat er volgens
hem gebeurt op de momenten dat hij even de klas uitloopt of wegloopt van de praktijkles.
Een ander voorstel van Y., was om het dossier van I. door te nemen, zodat ik een beeld heb van wat er eerder
bij I. geconstateerd is en dit kan koppelen aan wat ik zie in de praktijk.
Ontwerp
Wat ik eerst wil gaan doen is I. meerder dagen observeren. Zowel in de klas, in de praktijklessen als buiten de
klas zoals bij het buitenspelen of in de pauze. Ik vind het belangrijk om te beginnen met observeren zodat ik
waarneembare gedragsinformatie kan verzamelen en ordenen. Daarnaast kies ik ervoor om de gehele dag I. te
observeren, en niet alleen in de situaties die Y. en de praktijkleraar beschreven. Dit omdat ik een adequaat
beeld wil schetsen van I. Niet alleen wanneer die wegloopt, maar ook kijken in welke situaties hij nou juist niet
wegloopt. Welke verschillen zijn er in deze situaties, wat is er wel in de situatie dat hij wegloopt, wat er niet is
wanneer hij niet wegloopt (Celestin-Westreich, 2008). Wat ik verder wil bereiken met het observeren is dat ik
achter het gedrag kijk van I. Dat ik ga onderzoeken wat I. duidelijk probeert te maken op de momenten dat hij
wegloopt. Door achter het gedrag te kijken van I., focus ik me op de theorie van Reggio Emilia, die zegt dat een
kind meer dan 100 talen spreekt. De gewone taal is hier een van, maar door een kind te observeren, kom ik
achter veel meer talen (Edwards, Gandini & Forman, 2010).
Naast de observaties wil ik ook een gesprek aangaan met I. Dit wil ik doen met de methode creatief
communiceren. Deze methode hebben we op de opleiding gehad. Ik wil juist deze methode gebruiken, zodat
het makkelijker wordt voor I. en mij om in gesprek te gaan. Zoals ik al eerder benoemde kennen I. en ik elkaar
nog niet zo lang. Om ineens aan hem te vragen wat er gebeurt voordat hij de klas uitloopt kan I. afschrikken.
Met creatief communiceren wil ik de nadruk leggen op het elkaar beter leren kennen. Ik zal dus ook niet gelijk
het eerste gesprek toewerken naar het weglopen van situaties. Ik zal meerdere gesprekken met I. voeren aan
de hand van deze methode om uiteindelijk hier op een luchtige manier naar toe te werken.
, Ik begin het eerste gesprek met het maken van een collage. Ik neem verschillende tijdschriften mee waaruit we
plaatjes kunnen knippen. Op de collage plakken we dingen die belangrijk zijn voor ons of die we leuk vinden.
Aan de hand van deze collage zal ik het gesprek aangaan met I.
Bij het tweede gesprek ga ik met I. kleien. Hij mag dan iets voor zichzelf of iemand anders gaan kleien. Hiermee
wil ik in gesprek gaan over wat er belangrijk voor hem is of wat hij leuk vindt om te doen.
Als laatste wil ik gaan kijken in het dossier van I., om te kijken of mijn bevindingen passen en/of overeenkomen
met wat er eerder geconstateerd is. Ik kies er bewust voor om dit niet te doen voor het observeren of voor het
creatief communiceren, omdat mijn bevindingen hier waarschijnlijk door worden beïnvloed. Dit wil ik
voorkomen.
Wanneer ik een idee heb van de situaties waarin I. wegloopt, zal ik dit bespreken met Y. en de praktijkleraar.
Om erachter te komen of ook zij zo aankijken tegen de situatie.
Uitvoeren
Observatie
In de klas: Ik heb bij het binnenkomen van de klas I. geobserveerd. Alle klasgenoten waren aan het praten en
rondlopen, er waren veel prikkels. I. ging op zijn plaats zitten, nog geen minuut later begon hij met zijn bidon op
tafel te slaan. Hierna is hij zijn bidon gaan vullen. Toen hij terugkwam oogde hij rustig ondanks de drukke
omgeving, hij leek zich erg te focussen op zijn bidon.
Praktijkles in de tuin: I. is in de tuin serieus bezig met zijn taak. Een andere jongen hielp I., je ziet dat I. het
gedrag kopieert van de jongen die hem hielp. Zo gaat hij zijn stem verheffen en gaat hij meer schelden.
Daarnaast laat hij materialen slingeren, terwijl hij dit voorheen, toen de jongen er nog niet was, dit niet deed.
Praktijkles in de tuin: I. trekt een houding op wanneer hij in een situatie is met klasgenoten en hij (redelijk veel)
vrijheid krijgt. Zo gaat hij de clown uithangen door grapjes te maken, zijn stem te verheffen en meer te
schelden. Eerst doet hij dit alleen tegen zijn klasgenoten, en gedraagt hij zich nog netjes tegen de praktijkleraar
en mij, maar hoe langer hij in de houding zit, hoe meer hij deze houding ook naar de praktijkleraar en mij
optrekt. Hierna liep I. weg. Hij liep het schoolgebouw naar binnen zonder iets te zeggen. Wanneer hij weer naar
buiten komt is hij rustiger, zijn stem is zachter en hij is geconcentreerd bezig met zijn taak. Zelf benoemde hij
dat de situatie even te druk voor hem was.
In de klas na de praktijkles: I. kwam na de praktijkles de klas binnen. Zijn houding is hetzelfde als de houding die
ik normaal gesproken in de praktijklessen zie. Hij verheft zijn stem, scheldt en maakt grapjes. Op dit moment
blijft hij rondlopen in de klas, hij kan niet stil op zijn stoel gaan zitten. Vervolgens loopt hij de klas uit. Ik zie dat
door het schoolgebouw heenloopt. Wanneer hij terugkomt is hij weer kalmer.
Creatief communiceren
Collage maken: I. stelde zich erg open in het gesprek. Zo heeft hij me veel verteld over zijn thuissituatie. I. geeft
aan dat hij door bepaalde klasgenoten in de tuin druk wordt, volgens hem uit dit zich in schelden en slaan. Wat
hem volgens hem hierbij helpt is iemand die hem rustig benadert. Daarnaast vindt hij het fijn als hij zich even
kan bewegen of weg kan lopen van de situatie. Als dit niet lukt probeert hij klasgenoten te negeren door zich
op 1 ding te focussen.
Creatief communiceren
Kleien: I. vindt het erg fijn om te kleien geeft hij aan, hier wordt hij rustig van. De hobby’s van I. zijn in de tuin
werken, buiten spelen en spelen met zijn vriend D. Hij geeft zelf aan dat hij zichzelf het fijnst voelt in een
rustige omgeving met weinig prikkels. Wat hem erg beïnvloedt zijn klasgenoten. Hij weet zelf goed bij welke
klasgenoot hij druk wordt, hij voelt zich niet prettig bij het druk worden. Hij vindt het dan ook fijner om bij
klasgenoten te zijn die hem rustig maken.
Dossier I.: I. is 17 jaar, een matig verstandelijke beperking en ADHD. Wat hij doet als hij druk is, is verbaal
reageren: opstaan van een stoel, rondlopen, etc. Wat hij nodig heeft is een prikkelarme omgeving en