Samenvatting digestie 2020-2021
Roos Duvekot
Samenvatting digestie
Hoorcollege 2. Bouw en functie kop I.
Uit de ecto-endodermale membraan (oropharyngeale membraan) ontstaat de
arcus palatoglossus (boog tussen gehemelte en tong). Hier is overgang van
ectoderm naar endoderm. Hier gaat de mondholte (cavum oris) over naar de
keelholte (pharynx).
De mondholte kan in verschillende delen worden opgedeeld:
Cavum oris proprium, het gedeelte dat tussen de tanden ligt;
Vestibulum oris:
Buccaal (tussen tanden en wang)
Labiaal (tussen tanden en lippen)
Palatum durum (harde gehemelte)
Rugae palatinae
Palatum molle (zachte gehemelte)
De mondholte heeft zich gevormd naar de functie. Dit is voor elke diersoort anders. Carnivoren
hebben dus een grotere mond om een prooi te vangen.
Het gebit ontstaat uit ectoderm en (kaak)mesenchym (in kop oorsprong neurale lijst cellen). Er
ontstaat een ingroei van ectoderm vanuit de gingiva epitheel, lamina dentalis, waaruit tandknoppen
ontstaan. De tandknoppen stulpen in waardoor tandklokjes ontstaan, deze vormen later het glazuur
van de tand (ectodermaal). De tandpapil is van mesenchymale oorsprong en verdikt waardoor
dentine en pulpa gaan vormen.
Na een tijdje is er geen verbinding meer met lamina dentalis. Het stervormig reticulum wordt
opgevuld met glazuur van ectodermale cellen uit het tandklokje (ameloblasten). Dentine vormende
cellen, odontoblasten, vormen de dentine juist van buiten naar binnen steeds verder de pulpa holte
in. Er blijven kanaaltjes open voor zenuwen waardoor dentine wel gevoelig is. Ameloblasten
atrofiëren, dus glazuur vormt niet opnieuw na beschadiging. De tandwortel ontwikkelt zich waar de
binnenste en buitenste epitheellaag samenkomen waar geen stervormig reticulum zit (geen glazuur).
1
, Samenvatting digestie 2020-2021
Roos Duvekot
Mesenchym rond de wortel ontwikkelt tot cementoblasten die cement produceren, verankering
tand.
De tandkas bevat onder andere de parodontale ligamenten in alveolus. Dit is een verbinding tussen
het cement en het bot.
Glazuur:
Hard, email, wit
96% anorganische kalkzouten
Aanwezig in de kroon van de tand
Ter hoogte van tandvlees verdikt om voedsel tegen te houden
Niet geïnnerveerd of gevasculariseerd
Dentine:
Tandbeen, gelig van kleur
Aanwezig in de wortel en de kroon
70% anorganisch materiaal
Heeft kleine kanaaltjes met zenuwuiteinden en bloedvaatjes vanuit de pulpa
Heel gevoelig en zachter
Cement:
Lijkt op bot
50% anorganisch materiaal dus zachter dan glazuur
Pulpa (en wortelkanaal):
Eindigt in een apex
Odontoblasten (vormen dentine), fibroblasten, collagene vezels, bloedvaatjes, lymfevaatjes,
zenuwweefsel
Hele leven afzetting van secundaire dentine (moet nog primair dentine worden)
Anatomische kroon is dat wat bekleed is met glazuur (groter), de klinische kroon is wat je kunt zien
met het oog boven de gingiva uit (kleiner).
Functie gebit carnivoren vastgrijpen, scheuren, kauwen.
Homodont = gebitselementen gelijk van vorm (bijvoorbeeld haai)
Heterodont = gebitselementen verschillend van vorm (bijvoorbeeld leeuw). Insicivi (snijtanden),
canini (hoektanden), premolares (valse kiezen) en molares (ware kiezen).
Secodont = kiezen met snijdende spitsen, knipkiezen.
Bunodont = knobbelkiezen (omnivoren).
Brachydont = lage kroon, lange wortel, nauw wortelkanaal, groeien korte periode.
Hypsodont = hoge kroon, korte wortel, wijd wortelkanaal, groeien lange periode.
Selenodont = ½ maanvormige richels, maalgebit.
Lophodont = grillige glazuurrichels, maalgebit.
Elodont = voortdurende groei (geen wortelgroei)
Anelodont = beperkte groei periode.
Monophyodont = dezelfde gebitselementen die beperkte groei hebben.
Polyphyodont = dezelfde gebitselementen die voortdurende groei hebben.
Diphyodont = dieren met opvolgende gebitsets. Bijvoorbeeld van melktanden naar de permanente
set
Functie gebit omnivoren malen en scheuren. Gebit dus heterodont.
2
, Samenvatting digestie 2020-2021
Roos Duvekot
Functie gebit herbivoren snijden en veel
malen. Hier zijn andere soorten kiezen voor
nodig. Dit zijn kiezen met richels. Deze richels
hebben verschillende materialen met
verschillende hardheid. Er moet meer rekening
gehouden worden met slijtage. Herbivoor kiezen
zijn ook een stuk platter dan die van carnivoren.
Dentine ligt wel dichter aan oppervlak. Bij
pijnprikkel wordt een kanaal opgevuld met
dentine waardoor er geen pijnprikkel meer kan
plaatsvinden op die plek.
Herkauwers:
Halvemaanvormige glazuurrichels selenodont.
Geen snijtanden en hoektanden aan de bovenkaak, herkauwers pakken met de tong het gras
Hoektanden aan de onderkaak zijn vermomde snijtanden
Paard:
Grillige glazuurrichels lophodont
Hebben wel snijtanden boven en onder
Hebben een hoektand het hengstentandje, merries hebben deze niet tenzij ze veel
testosteron hebben
P1 is rudimentair; het wolfskiesje in de bovenkaak. Als deze wel ontwikkelt alleen in de
bovenkaak.
Herbivoren beschermen de tanden tegen slijtage doordat de kroon een stuk groter is. De
anatomische kroon is dus ook stuk groter. Ook is de groeiperiode langer, het wortel kanaal is veel
wijder.
3
, Samenvatting digestie 2020-2021
Roos Duvekot
Dieren waarbij tanden wisselen groeien vaak veel van jong tot adult of hebben een groot risico op
verlies van elementen.
Het kaakgewricht (articulatio temporomandibularis) zit tussen de onderkaak en de schedel; tussen de
processus condylaris en het caput mandibulae, en de fossa mandibularis van het os temporalis.
De oppervlakken passen niet heel goed op elkaar waardoor een discus nodig is (kraakbeen; discus
articularis). Dit is de scharnier tussen onderkaak en discus, het kan schuiven waardoor goed gemalen
kan worden.
Bij herbivoren is de discus articularis dik en bij carnivoren dun omdat deze minder hoeven te malen.
Soms zelf afwezig bij de kat.
Het kaakgewricht zit bij herbivoren dorsaal van de kiezen, bij carnivoren is dit caudaal in het
verlengde van de kiezen. Hierdoor krijgen de carnivoren de knipfunctie en de herbivoren de
maalfunctie.
Hoorcollege 3. Bouw en functie kop II.
De pharynx embryologie.
De pharynx is de keelholte, voorbij de arcus palatoglossus en voor de trachea. Het ontstaat uit het
voorste deel uit de oerdarm. Het begint al bij de ontwikkeling van de kieuwbogen die bestaan uit
mesenchym.
Uit elke boog ontstaat een botstructuur, spieren, bijbehorende zenuw en de aortaboog. De pharynx
wordt geïnnerveerd door de nervus trigeminus (V, boog 1), nervus facialis (VII, boog 2), nervus
glossopharyngeus (IX, boog 3) en de nervus vagus (X, boog 4).
De kieuwzakjes zijn endodermaal, kieuwgroeven zijn ectodermaal. De linker laryngeus recurrens
(zenuw) is met de aortaboog vanuit de 4 e kieuwboog mee naar beneden getrokken waardoor het
daarna weer omhoog moest groeien, de rechter zit om de rechter arteria subclavia heen en moet
vanaf daar weer omhoog. Allebei over de trachea naar de larynx musculatuur.
De thymus ontstaat uit het 3 e kieuwzakje en migreert door de viscerale ruimte naar de borstholte
(afhankelijk van de diersoort). Bij carnivoren helemaal in de borstholte, bij paard een deel en bij
herkauwers en varkens voor een groot gedeelte nog in de viscerale ruimte.
4