Culturele antropologie
Hoorcollege 1 cultuur
Antropologie: aantal instrumenten om cultuur te kunnen bestuderen
Centrale vraag: wat is cultuur en waarin verschillen culturen van elkaar?
3 stappenmethode van Pinto (de rode draad in deze module):
1. Leer je eigen waarden, normen en gedragscodes kennen. Welke hebben invloed op jouw
denken, handelen en communiceren?
2. Leer de (cultuurgebonden) normen, waarden en gedragscodes van de ander kennen. Scheidt
meningen van feiten. Wat is de functie van het ‘vreemde’ gedrag van de ander?
3. Hoe ga je om met de verschillen? Waar ligt jouw grens van aanpassing aan en acceptatie van
de ander?
Kortom:
1. Ik vind dit
2. Waarden van anderen?
3. Hoe ga ik om met deze verschillen>
Cultuur: het geheel van veronderstellingen,
opvattingen, waarden, normen en de materiële
uitdrukkingen ervan die in de samenleving of groep
gedeeld en overgeleverd worden. Het is ook wel je
mentale programmering: ‘de software of the mind’.
Het ui-diagram van Geert Hofstede:
Wat zijn culturen:
- Een evoluerend systeem
- Van generatie op generatie doorgegeven regels
- Waaraan een groep mensen (vaak onbewust)
aan gehoorzaamt
- Het referentiekader van en voor het gedrag
- Bepaalt de kijk op de wereld
Twee soorten culturen:
- F-cultuur (fijnmazig)
- G-cultuur (grofmazig)
Hofstede heeft Machtafstand geïnventariseerd in twee
gebieden:
- algemene normen, gezin, school en werk
- politiek en ideeën
,Kennis over cultuur en cultuurverschillen is te onderscheiden in een:
- Algemeen deel: begrip van de achtergrond van de verschillen, evenals de verschillende
gedragingen in de eigen cultuur G-CULTUUR F- CULTUUR
- Specifiek deel: gedrag dat per land en per streek sterk kan verschillen, zelfs met buurlanden
en nabije regio’s
F-culturen worden getypeerd door een fijnmazige structuur van gedragsregels. Voor bijna iedere
situatie bestaan gedetailleerde regels die het individu dient na te leven. Er is weinig ruimte voor
eigen interpretatie en afwijkend gedrag. Het individu heeft sterke affectieve bindingen. Voorbeelden:
Marokko, Turkije, China, Somalië en Vietnam. In een F-structuur is hiërarchie belangrijk. Vier factoren
hebben invloed op je status:
1. Bezit (materieel en uiterlijk)
2. Leeftijd (hoe ouder, hoe wijzer)
3. Sekse (mannen staan hoger dan
vrouwen)
4. Religieus beroep
G-culturen hebben een grofmazige structuur.
Elk individu is vrij om de algemene regels te
vertalen naar zijn eigen, individuele situatie.
Er zijn minder sterke affectieve bindingen, zo
wel in omvang en in intensiteit. Voorbeelden:
VS, Groot- Brittannië, Duitsland, Frankrijk,
België en de Scandinavische landen.
Hoe komt het dat iemand meer tot de F of
G-cultuur behoort?
- Economische factoren wanneer een land niet welvarend is, zoeken mensen elkaar vaak
op, met een groep sta je sterker dan alleen
- Religieuze factoren sommige gebieden zijn enorm religieus, hierin vallen dan ook strikte
regels en voorschriften
- Sociale factoren er heersen vele, strenge en gedetailleerde groepsregels voor jongeren die
in een peergroup (vriendengroep) willen horen
- Individuele factoren elk individu heeft een andere persoonlijkheid, de een hecht meer aan
duidelijke strakke regels en de ander neigt meer naar vrijheid van het individu
Er bestaat ook een m-cultuur oftewel een mixed cultuur (zoals Latijns-Amerikaans), deze mix-
structuur doet zich vaak voor bij migranten van de ‘tweede generatie’.
Deze twee culturen zijn het uiterste van elkaar, de meeste staten/ mensen zijn niet per se een g-
cultuur of een f-cultuur maar ergens er tussen in. Het is dus geen zwart-wit plaatje. Het is een sterk
vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid, dit maakt het een handig hulpmiddel om verschillen
te ontdekken.
Doelen van het zwart-wit plaatje:
- Verschillen zien en begrijpen
- Gedrag ‘verklaren’
, Zes dimensies van culturen (Hofstede)
- Machtsafstand
- Individualisme – collectivisme
- Masculien – feminien
- Onzekerheidsvermijding
- Lange- korte termijnoriëntatie
- Hedonisme – soberheid
Je hebt geen dichotome (2 antwoorden mogelijk) indeling van culturen (zwart-wit)
Dit model van Hofstede brengt de gedragsverschillen in kaart door middel van zes dimensies
1. Machtsafstand
- Mate waarin een samenleving het feit accepteert, dat macht in instituties en organisaties ongelijk
verdeeld is.
Voorbeelden:
- Hoe verhoud jij je tot je ouders, grootouders?
- Aanspreken, tegenspreken
- Hoe verhoud jij je tot je docent, professor?
- Met ‘je’ of ‘u’ aanspreken
- Inbreng docent of (mede) inbreng student
- Hoe verhoud jij tot je baas?
- Sterke of zwakke hiërarchie
- ‘Bevel’ of ‘overleg’ in relatie leidinggevende – ondergeschikte
Macht in de F- en G-cultuur
Hofstede heeft Machtafstand geïnventariseerd in twee gebieden:
(A) Algemene normen, gezin, school en werk (B) Politiek en ideeën
Hoorcollege 2 individualisme versus collectivisme
Individualisme/ collectivisme is een van de 6 dimensies van een cultuur. Het houdt in: de mate
waarin een samenleving een los of een hecht sociaal netwerk vormt. Oftewel solidariteit.
Voorbeelden:
- Hoe verhoud jij je tot je gezin, familie of subcultuur? “wat zullen de buren ervan denken”
- Waarom zou je verder leren? “bereiken van hogere status of voor jezelf”
- Hoe verhoud jij je tot je baas? “je taak zo goed mogelijk uitvoeren of je baas te vriend
houden”