Sociologie periode 4
College week 1 - sociale ongelijkheid
Als je vanuit de sociologie naar sociale ongelijkheid kijkt, kijken we naar verhoudingen tussen
groepen. Hieruit zie je dat sommige groepen een slechtere start hebben om zich te ontplooien.
Sociale ongelijkheid is een fundamenteel kenmerk van menselijk samenleven. Je ziet het in kleine
groepen, maar ook op grotere schaal, zoals een land.
Wat is sociale ongelijkheid?
- hiërarchische verschillen
- verschillen tussen mensen, de een is hoger of lager
- denk ook aan levensstijl, beroep, inkomen etc
- hoe hoger: hoe meer macht, meer vrijheid, meer materiële waarde
Sociale ongelijkheid: de verschillen in macht en daarmee verbonden sociale privileges
Macht: het vermogen om het gedrag van anderen met behulp van sancties te beïnvloeden
MACHT PRIVILEGES
Economische macht Materiële beloningen
Politieke macht Bevoegdheden en rechten
Affectieve macht Status en respect
Cognitieve macht Toegang tot kennis en informatie
“Hogere groepen” willen ongelijkheid handhaven
“Lagere groepen” willen ongelijkheid verminderen
Sociale ongelijkheid kan een bron van motivatie zijn (omhoog willen klimmen op je baan) maar ook
zorgen voor spanning.
Mensen kunnen in verschillende situaties, verschillende sociale posities aannemen. Dit noemen ze
ook wel statusincongruentie. Bijvoorbeeld een bepaalde inkomensberoep wat veel status en respect
heeft, maar weinig inkomsten, denk aan de politie.
Waar komt deze sociale ongelijkheid uit voort (volgens boek Samenlevingen)?
- afhankelijkheidsverhoudingen
- machtsverschillen
,MAAR… daar is nog niet alles mee gezegd, er zijn nog meer verklaringen voor sociale ongelijkheid
volgens sociologen:
- economische bindingen
- statusverschillen
Geschiedenis:
Wat is sociale stratificatie?
Sociale stratificatie is het indelen van groepen mensen in maatschappelijke lagen, waartussen een
ongelijkheidsverhouding bestaat. Hierbij wordt sociale ongelijkheid vereenvoudigd door de
maatschappij in slechts enkele sociale klassen te verdelen. Veelgebruikt is bijvoorbeeld de verdeling
onderklasse, middenklasse en bovenklasse. Redenen voor het indelen van een persoon of een familie
in een klasse zijn onder andere: inkomen, bezit, opleiding, afkomst, ras, sekse, geloof.
De overstap van de ene laag, naar de andere laag, is niet zo maar gemaakt. Vooral niet als je een stap
‘hoger’ maakt.
Die stratificatie is ontstaan, wanneer de jachtsamenleving overging naar een agrarische samenleving.
Zo ontstond er:
Surplusproductie: een zodanig niveau van en regelmaat in de voedselproductie, dat niet iedereen
zich daar meer over hoeft te bekommeren en zich op andere activiteiten kan richten.
Surplus toe-eigening: de elite krijgt de overproductie in handen, zonder hiervoor zelf fysieke arbeid
in te stoppen
Er was geen arbeidsdeling, oftewel arbeid en taken werden niet opgesplitst, waardoor iedereen
gelijk aan elkaar was. Er was enkel een geringe verdeling tussen leeftijd en gender. Tot ze vast gingen
wonen op 1 plek. Toen ontstonden er standen. Mensen gingen meer verbouwen dan ze nodig
hadden, zo ontstond surplus toe-eigening, verder ontstond er arbeidsdeling.
In de middeleeuwen ontstond er dus een standensysteem met 3 standen:
- de geestelijkheid
- de adel
- het gewone volk, deze moesten hun overschot afstaan aan de hogere standen
Na de agrarische samenleving (middeleeuwen) volgde de industriële samenleving. Het
standensysteem veranderde in een klassensamenleving, er ontstonden dus nieuwe lagen door deze
industrialisatie, dit werden klassen genoemd. De economische ongelijkheid vergroot., het contrast
tussen arm en rijk was groot.
De klassensamenleving ontstond uit:
- Ondernemer
- Fabriekseigenaren
, - Mensen die in handen zijn van de productiemiddelen
- Arbeiders
De gap tussen ondernemer en arbeider werd dus steeds groter. In welke klasse je zat, had niet altijd
te maken met afkomst en traditionele verschillen in status maar eerder met economische verschillen.
Oftewel… het verschil tussen standen en klassen:
Standen kenmerken zich door groeperingen met een bepaalde status en levensstijl. Klassen
onderscheiden zich naar bezit en arbeidspositie.
Karl Marx:
Hield zich bezig met het verschil tussen bourgeoisie (burgerij) de bovenklasse in het kapitalistisch
systeem aan te duiden: rijke zakenlieden zoals grote fabriekseigenaren en bankdirecteuren en de
proletariërs 'het volk' of 'de armen’.
Karl voorspelde dat de klassenstrijd steeds heviger ging worden en proletariërs steeds meer
verpauperde, dit zou resulteren in een revolutie, wat weer zou resulteren in een ‘klassenloze
samenleving’.
In tegenstelling nam deze voorspelde klassenpolarisatie niet plaats/ toe. Waarom niet? Door deze 5
ontwikkelingen in de samenleving:
1. Bedrijven werden zo groot, dat er kantoorpersoneel nodig was (dienstverlening). Er ontstond
een middenklasse.
2. De arbeiders kregen het steeds beter, door de vele vakbonden die ontstonden en het
stijgende welvaart van het bedrijf.
3. De arbeidsklasse nam steeds vaker de middenklasse als voorbeeld. Ze conformeren zich aan
dezelfde normen, levensstijl et cetera, hierdoor bleef de polarisatie uit.
4. De socialistische partijen werden gematigder en sloten zich vaker aan bij andere grote
partijen. De vakbonden werden een centrale speler. Ook kwam er meer juridische
bescherming.
5. Toenemend belang van onderwijs, meer mensen gingen naar school, een opleiding werd
steeds noodzakelijker in plaats van afkomst.
Een les van Karl Marx: precariaat: is een sociologisch en economisch begrip. Het is een mix van de
woorden precair en proletariaat. Het verwijst naar de onzekerheid op sociaal, economisch, cultureel
en politiek vlak van een groeiende groep in onze maatschappij, die uitmondt in populisme en
extremisme.
Recente ontwikkelingen in sociaaleconomische ongelijkheid:
- Nivelleren (verschillen verkleinen) tot 1980, inkomensgroepen kwamen dichter bij elkaar