Statistics for the Behavioral Sciences
Gravetter&Wallnau
Hoofdstuk 1
Statistic verwijst naar wiskundige procedures die je gebruikt bij het organiseren,
samenvatten en interpreteren van informatie
Een population zijn alle mensen die onderzocht worden voor een bepaald
onderzoek
- De grootte van de populatie wordt aangegeven met N
- Waardes die hieruit komen noemen we parameter. Dit is dus de
variabele.
Een sample (steekproef) bestaat uit geselecteerde mensen van de populatie
- De grootte van de steekproef wordt aangegeven met n
- Waardes die hieruit komen noemen we statistics. Dit is dus de
variabele.
Een variable is iets wat per persoon kan verschillen, iets wat verschillende
waardes heeft.
- Denk aan geslacht, huidkleur, etc.
Data (gegevens) zijn metingen of observaties. Een dataset is de verzameling
van al deze metingen of observaties. Een datum is één losse meting of
observatie, ook wel een score of raw score genoemd.
Descriptive statistics (beschrijvende statistiek) zijn statistische procedures die
gebruikt worden om gegevens samen te vatten, te organiseren en te
vereenvoudigen.
Inferential statistics (inductieve statistiek) bestaan uit technieken die ervoor
zorgen dat wij steekproeven kunnen generaliseren naar de gehele populatie.
Sampling error is een veelvoorkomende fout die zich voordoet tussen de
steekproef statistiek en de populatie parameter. Steekproef en populatie komen
namelijk niet 100% overeen.
Correlational method is een methode waarbij er een verband is of lijkt tussen
twee verschillende variabelen. (Het één hoeft echter niet het andere te
veroorzaken. Het kan ook toeval zijn.)
Experimental method is een methode waarbij één variabele steeds wordt
veranderd, en een andere variabele geobserveerd en gemeten wordt. Er wordt
gezocht naar een oorzaak-gevolg relatie. Andere variabelen moeten gelijk blijven,
zodat deze het onderzoek niet kunnen beïnvloeden.
De independent variable is de variabele die door de onderzoeker steeds wordt
veranderd.
De dependent variable is de variabele die geobserveerd wordt om te kijken wat
het effect is van de onafhankelijke variabele.
, De control condition is de controle groep die geen behandeling krijgen of een
placebo.
De experimental condition is de groep die wel een behandeling krijgen.
In een niet-experimenteel onderzoek wordt de onafhankelijke variabele de quasi-
independent variable genoemd. De onderzoeker heeft hier niet echt invloed
op, denk aan geslacht jongen/meisje.
Constructs zijn abstracte kenmerken die niet direct geobserveerd of gemeten
kunnen worden, maar wel handig zijn voor het beschrijven en uitleggen van
gedrag. Denk aan het observeren van een sociaal construct of het meten van
agressie.
Een operational definition beschrijft de stappen voor het meten van een
construct. Daarnaast verwoordt het dit construct met behulp van de metingen.
Discrete variables zijn variabelen die maar een beperkte hoeveelheid aan
kunnen nemen. Denk aan aantal schoenen, aantal boeken, mensen, etc. Zijn dus
hele getallen.
Continuous variables zijn variabelen die alle mogelijke waardes aan kunnen
nemen. Denk aan lengte, leeftijd, afstanden, etc. Dit kunnen dus alle mogelijke
(komma)getallen zijn.
Real limits zijn afscheidingen die je gebruikt bij je metingen. Een real limit is
bijvoorbeeld 60 kilo, waarbij 59,5 de lower real limit is en 60,5 de upper real
limit. Beide behoren tot X=60
Wanneer je gebruik maakt van intervallen bij je verdeling, krijg je te maken met
apparent limits. Bij de groep 50-59 zijn deze waardes apparent limits. In
werkelijkheid gaat het namelijk van 49.5-59.5.
Een nominal scale bestaat uit verschillende kwalitatieve metingen, waar geen
volgorde in zit. Denk aan lievelingskleur of automerk.
Een ordinal scale bestaat uit verschillende kwalitatieve metingen, waar wel een
volgorde in zit. Denk aan grootte, zoals S M L XL.
Een interval scale bestaat uit getallen waarbij de interval precies hetzelfde is.
Er zit een volgorde in. Denk aan temperatuur.
Een ratio scale bestaat uit getallen waarbij de interval precies hetzelfde is. Er zit
een volgorde in en er is sprake van een absoluut nulpunt. Denk aan aantal
schoenen of leeftijd.
Hoofdstuk 2
Een frequency distribution is de verdeling van hoeveelheden in elke categorie
over de meetschaal.
De range is het verschil tussen de hoogste en laagste waarden.
Grouped frequency distribution is de verdeling in groepen. Je hebt het niet
over 51 kg, 52 kg, etc. Maar 50-59 kg, 60-69, etc. Deze groepen heten intervals.
Gravetter&Wallnau
Hoofdstuk 1
Statistic verwijst naar wiskundige procedures die je gebruikt bij het organiseren,
samenvatten en interpreteren van informatie
Een population zijn alle mensen die onderzocht worden voor een bepaald
onderzoek
- De grootte van de populatie wordt aangegeven met N
- Waardes die hieruit komen noemen we parameter. Dit is dus de
variabele.
Een sample (steekproef) bestaat uit geselecteerde mensen van de populatie
- De grootte van de steekproef wordt aangegeven met n
- Waardes die hieruit komen noemen we statistics. Dit is dus de
variabele.
Een variable is iets wat per persoon kan verschillen, iets wat verschillende
waardes heeft.
- Denk aan geslacht, huidkleur, etc.
Data (gegevens) zijn metingen of observaties. Een dataset is de verzameling
van al deze metingen of observaties. Een datum is één losse meting of
observatie, ook wel een score of raw score genoemd.
Descriptive statistics (beschrijvende statistiek) zijn statistische procedures die
gebruikt worden om gegevens samen te vatten, te organiseren en te
vereenvoudigen.
Inferential statistics (inductieve statistiek) bestaan uit technieken die ervoor
zorgen dat wij steekproeven kunnen generaliseren naar de gehele populatie.
Sampling error is een veelvoorkomende fout die zich voordoet tussen de
steekproef statistiek en de populatie parameter. Steekproef en populatie komen
namelijk niet 100% overeen.
Correlational method is een methode waarbij er een verband is of lijkt tussen
twee verschillende variabelen. (Het één hoeft echter niet het andere te
veroorzaken. Het kan ook toeval zijn.)
Experimental method is een methode waarbij één variabele steeds wordt
veranderd, en een andere variabele geobserveerd en gemeten wordt. Er wordt
gezocht naar een oorzaak-gevolg relatie. Andere variabelen moeten gelijk blijven,
zodat deze het onderzoek niet kunnen beïnvloeden.
De independent variable is de variabele die door de onderzoeker steeds wordt
veranderd.
De dependent variable is de variabele die geobserveerd wordt om te kijken wat
het effect is van de onafhankelijke variabele.
, De control condition is de controle groep die geen behandeling krijgen of een
placebo.
De experimental condition is de groep die wel een behandeling krijgen.
In een niet-experimenteel onderzoek wordt de onafhankelijke variabele de quasi-
independent variable genoemd. De onderzoeker heeft hier niet echt invloed
op, denk aan geslacht jongen/meisje.
Constructs zijn abstracte kenmerken die niet direct geobserveerd of gemeten
kunnen worden, maar wel handig zijn voor het beschrijven en uitleggen van
gedrag. Denk aan het observeren van een sociaal construct of het meten van
agressie.
Een operational definition beschrijft de stappen voor het meten van een
construct. Daarnaast verwoordt het dit construct met behulp van de metingen.
Discrete variables zijn variabelen die maar een beperkte hoeveelheid aan
kunnen nemen. Denk aan aantal schoenen, aantal boeken, mensen, etc. Zijn dus
hele getallen.
Continuous variables zijn variabelen die alle mogelijke waardes aan kunnen
nemen. Denk aan lengte, leeftijd, afstanden, etc. Dit kunnen dus alle mogelijke
(komma)getallen zijn.
Real limits zijn afscheidingen die je gebruikt bij je metingen. Een real limit is
bijvoorbeeld 60 kilo, waarbij 59,5 de lower real limit is en 60,5 de upper real
limit. Beide behoren tot X=60
Wanneer je gebruik maakt van intervallen bij je verdeling, krijg je te maken met
apparent limits. Bij de groep 50-59 zijn deze waardes apparent limits. In
werkelijkheid gaat het namelijk van 49.5-59.5.
Een nominal scale bestaat uit verschillende kwalitatieve metingen, waar geen
volgorde in zit. Denk aan lievelingskleur of automerk.
Een ordinal scale bestaat uit verschillende kwalitatieve metingen, waar wel een
volgorde in zit. Denk aan grootte, zoals S M L XL.
Een interval scale bestaat uit getallen waarbij de interval precies hetzelfde is.
Er zit een volgorde in. Denk aan temperatuur.
Een ratio scale bestaat uit getallen waarbij de interval precies hetzelfde is. Er zit
een volgorde in en er is sprake van een absoluut nulpunt. Denk aan aantal
schoenen of leeftijd.
Hoofdstuk 2
Een frequency distribution is de verdeling van hoeveelheden in elke categorie
over de meetschaal.
De range is het verschil tussen de hoogste en laagste waarden.
Grouped frequency distribution is de verdeling in groepen. Je hebt het niet
over 51 kg, 52 kg, etc. Maar 50-59 kg, 60-69, etc. Deze groepen heten intervals.
