Samenvatting - Celbiologie

Niet-membraangebonden
organisatie in de cel


1 Cytoskelet
 Het is een netwerk van vezels dat structuren en activiteiten in de
cel organiseert.
 Strekt zich uit door het cytoplasma

Functie van cytoskelet:

 Geeft mechanische ondersteuning voor de cel
 Vorm van de cel behouden
 Cytoskelete gestabiliseerd door evenwicht tussen tegengestelde
krachten die door zijn elementen worden uitgeoefend.
 Biedt verankering (vast zetten) voor veel organellen en zelfs
cytosolische enzymmolecule
 Cytoskelet dynamischer dan een dierlijk skelet.
 Kan snel worden afgebroken in een deel van de cel en opnieuw
worden samengesteld op een nieuwe locatie, waardoor de vorm van
de cel verandert.
 Manipuleert het plasmamembraan door het naar binnen te buigen
om voedselvacuolen of andere fagocytische blaasjes te vormen.

Celmotiliteit?

 Omvat zowel verandering in de locatie van de cel en beweging van
celdelen. Het is over het algemeen interactie van het cytoskelet met
motorproteïnen.
 Blaasjes en andere organellen gebruiken vaak motorproteïnen om
naar hun bestemming te geraken langs een pad dat door het
cytoskelet wordt geboden.



Componenten van het cytoskelet:

 Strekt zich uit door de hele cel
 Microtubli = groen
 Microfilamenten, actine filamenten = rood-oranje
 Intermediaire filamenten
 DNA in de kern = blauw

, Microtubl Microfilamenten Intermediaire
(tubuline polymeren) (actine filamenten) filamenten

Structuur Hole buizen 2 verstrengelde Vezelig eiwit die
strengen van actine opgerold zijn
Diameter 25nm met 15nm 7nm 8-12nm
lumen
Eiwitten - Tubline, een dimer actine Een van de meerdere
subeenheden dat bevat een - verschillende proteïnen
tubline en -tubline
Functie -Zorgt voor de vorm -behoud van de -behoud van celvorm
van de cel. celvorm -verankering van de
-Celmotiliteit -verandering in de kern en bepaalde
- celvorm organellen
Chromosoombewegin -spiercontractie -vorming van de
g bij celdelin -cytoplasmatische kernlamina
-organelbeweging stroming
(plantencellen)
-celmoliteit
-celdeling (dierlijke
cellen)
Lumen= holte van een buisvormige structuur

, Microtubli:
 Alle eukaryote cellen hebben een microtubli
 Holle tubuli die opgebouwd zijn uit bolvormige eiwitten die
tubulinen worden genoemd. Elke tubuline-eiwit is een dimeer
bestaat uit 2 verschillende polypeptiden: -tubline en -tubline.
 Vormen en ondersteunen de cel en dienen ook als sporen waarlangs
organellen die zijn uitgerust met met motorproteïnen kunnen
bewegen
 Microtublie groeien in de lengte door tubline dimeren toe te voegen
 Ze kunnen gedemonteerd worden en hun tubuline om elders in de
cel microtubli te bouwen
 Door oriëntatie van tubuline-dimeren de 2 uiteinden van een
microtubulus zijn beetje verschillend
 Het ene uiteinde kan veel sneller tubuline-dimeren ophopen of
vrijgeven waardoor het groeit en krimpt tijdens een cellulaire
activiteitenhet plus-uiteinde
 Microtubuli geleiden vezels van de ER tot golgi apparaat en van
golgi apparaat naar plasma membraan.




Centrosomen en Centriolen:
 Een regio die vaak gelegen is naast de kern, 2 centriolen loodrecht
op elkaar
 Microtubuli groeien vanuit centrosomen
 Binnen centrosoom bevindt zich een paar centriolen, elk
samengesteld uit 9 sets triplet-microtubuli gerangschikt in een ring.
 Cetrosomen + centriolen helpen bij het organiseren van de
assemblage van
microtubuli in dierlijke cellen.
 Centrosoom= houvast voor het
cytoskelet