Ontwikkelingspsychologie
Boek: Ontwikkelingspsychologie van Liesbeth van Beemen en
Marieke Beckerman (6e druk – Noordhoff Uitgevers)
Inhoudsopgave
DEEL 1: KENNISMAKING MET ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE............................................................... 2
HS 1 – HET TERREIN VAN DE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE................................................................................2
HS 2 – ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGISCHE THEORIEËN........................................................................................6
DEEL 3: COGNITIEVE ONTWIKKELING................................................................................................... 11
HS 6 – HET DENKEN..................................................................................................................................11
DEEL 4: BOUWSTENEN VAN DE PERSOONLIJKHEID.............................................................................. 18
HS 7 – TEMPERAMENT..............................................................................................................................18
HS 8 - GEHECHTHEID.................................................................................................................................22
DEEL 5: SOCIALE ONTWIKKELING (1).................................................................................................... 29
HS 9 – ZELFCONCEPT EN IDENTITEIT.............................................................................................................29
HS 10 – MORALITEIT................................................................................................................................35
DEEL 6: SOCIALE ONTWIKKELING (2).................................................................................................... 38
HS 11 – SOCIALE COGNITIE EN SOCIAAL GEDRAG............................................................................................38
HS 12 – SEKSEROLLEN...............................................................................................................................43
DEEL 7: KIND EN OMGEVING................................................................................................................ 46
HS 13 – KIND EN GEZIN.............................................................................................................................46
HS 14 – SCHOOL EN PEERGROEP.................................................................................................................51
HS 15 – HET VIRTUELE MILIEU....................................................................................................................56
HS 16 – MIJLPALEN..................................................................................................................................60
,Deel 1: Kennismaking met ontwikkelingspsychologie
HS 1 – Het terrein van de ontwikkelingspsychologie
Psychologie menselijk gedrag beschrijven en verklaren.
Biopsychologie: nadruk op lichamelijke, biologische processen.
Sociale psychologie: richt zich op mens als groepslid.
Klinische psychologie: kijken naar afwijkend gedrag.
Ontwikkelingspsychologie terugblikken
1.1 Een definitie van ontwikkeling
Betekenis opsporen: Ontwikkelen doorlopen van een reeks toestanden. Als het nog bezig is is het
eindpunt onbekend.
Vergelijken met begrippen die verwant zijn: associëren ontwikkeling met verandering, vooruitgang,
rijping, groei, differentiatie en leren.
Verandering en vooruitgang essentieel om naar een andere toestand te gaan is verandering
nodig.
Ontwikkeling getrapt proces elke trede hoger niveau en dichter bij einddoel.
Rijping, groei en differentiatie komen uit biologie processen die kenmerkend zijn voor de
soort.
Rijping impliceert verandering en vooruitgang op 2 niveaus
1. Van klein naar groot (groei).
2. Van eenvoudig naar complex (differentiatie).
Leren is verwerven van kennis en vaardigheden op basis van ervaring.
Ontwikkeling wordt opgevat als een reeks progressieve veranderingen die tot hogere niveaus van
differentiatie en functioneren leiden.
In de kinder- en jeugdjaren leidt psychologische ontwikkeling door de combinatie van rijping en leren
tot een steeds hoger niveau van functioneren.
Twee fundamentele kwesties voor ontwikkelingspsychologie:
1. Welke psychologische toestanden doorlopen individuen tijdens hun ontwikkeling?
2. Welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de overgang van de ene toestand naar de
volgende?
Twee manieren om ontwikkeling van kinderen en jeugdigen te beschrijven.
1. Uitgaan van leeftijdsindeling alle kenmerken van kleuter in een hoofdstuk.
2. Ontwikkeling per domein voor goed inzicht in ontwikkeling op bepaalde leeftijd wil je weten
wat voorafging.
1.2 Kinder- en jeugdjaren: een afbakening
Longitudinale onderzoek = onderzoek waarin men meetresultaten op verschillende tijdstippen met
elkaar vergelijkt.
Babyperiode (baby/zuigeling) 0-12 maanden
Het kind loop nog niet.
, Hoog groei- en ontwikkelingstempo vooral motorisch.
Ontstaan eerste gehechtheidsrelatie eerste mijlpaal in persoonlijkheidsontwikkeling.
Peuterperiode 1-4 jaar
Peuter is ondernemend en zelfbewust.
Toename van verkenningsmogelijkheden en leerervaringen belangrijkste taalontwikkeling,
basis voor snel toenemende sociale en communicatieve vaardigheden.
Kinderopvang/peuterspeelzaal versoepelt vergemakkelijken overgang naar basisonderwijs.
Peuters nog egocentrisch denken en handelen vanuit eigen belevingswereld, kunnen zich niet
in andere verplaatsen.
Kleuterperiode 4-6 jaar
Meer gericht op andere kinderen en heeft rijke fantasie.
Uitbreiding omgeving, door school meer contacten en meer in contact met buurtkinderen.
Schoolperiode 6-12 jaar
Cognitieve ontwikkeling neemt belangrijke plaats in.
In contact met andere kinderen door sport- en hobbyactiviteiten.
Adolescentie 12-18 jaar
Ingeluid door puberteit, periode van geslachtsrijping.
Ontwikkeling seksualiteit en identiteit.
Relatie met leeftijdsgenoten even belangrijk als met ouders
1.3 Ontwikkelingspsychologie in historisch perspectief
In 17e en 18e eeuw was de belangstelling voor kinderen als aparte groep met specifieke behoeften
en mogelijkheden nihil.
Op jonge leeftijd kennis maken met werk, ziekte, dood, seksualiteit en geboorte.
Onderwijs niet leeftijdsgebonden.
Jonge, kansrijke en talentvolle kinderen privéonderwijs.
Veel analfabeet.
Wetenschappers die zich voor kinderen gingen interesseren
De verlichte filosofen Locke en Rousseau.
Verdieping tijdens verlichting.
Locke (1632-1704): tabula rasa-principe, voorloper behaviorisme elk kind komt als
ongeschreven blad ter wereld, opgedane ervaringen bepalend voor verdere levensloop.
o Locke pleitte voor strikte opvoeding, zorgen voor optimale zelfdiscipline en vorming van de
geest.
Rousseau (1712-1778): geloofde in de steek aangeboren goedheid van de mens.
o Kind met nieuwsgierigheid en tomeloze energie heeft ruimte, respect en stimulans nodig
zo min mogelijk beknotting of correctie van opvoeder nodig.
o Kind = actief en onderzoekend wezen dat met sterke wil greep tracht te krijgen op de
realiteit.
Het eerste onderzoek naar kinderen door de bioloog Darwin (1809-1882)
Observeren eigen zoon tijdens eerste 3 levensjaren, om verdere steun voor zijn evolutietheorie
te vinden.
Het waren geen systematische observaties, de interpretaties waren subjectief en een vader is
geen ideale onderzoeker van zijn eigen kind.
, Vestigde wel aandacht op het gedrag van kinderen.
Voorbeeld werd gevolgd en observatietechnieken verbeterd.
1.4 Verklarend onderzoek
Vroeger observeerde wetenschappers en voegde daar hun eigen interpretaties aan toe, maar hadden
geen betrouwbare onderzoeksmethoden. Om onderzoek wetenschappelijk te noemen moet het nu
aan bepaalde eisen voldoen:
Streven naar waarheid, objectiviteit en rationaliteit.
Om dit te bewijzen moet een buitenstaander onze uitspraken kunnen controleren.
Ze moeten aantonen dat ze deugdelijke meetinstrumenten hebben gebruikt, dat ze informatie
op een objectieve manier hebben verkregen en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de
onderzoeksgegevens die verzameld zijn.
Onderzoekers maken gebruik van experimenten, om aan te tonen dat hun theorie klopt.
Een experiment in de psychologie is vaak bedoeld om een verband of samenhang tussen twee
factoren aan te tonen. Als je lang bent ben je ook zwaarder, dit is een correlatie. Deze worden in veel
gevallen voor oorzaak-gevolgrelaties aangezien en daar is dan vaak geen bewijs voor.
1.5 Meten in de gedragswetenschappen
Onderzoek lijkt grotendeels een kwestie van cijfers en meten. Door de technologie zijn heel
nauwkeurige waarnemingen en metingen mogelijk. Met meten in de psychologie is dit anders. Je kan
een IQ meten, maar je kan daarbij er makkelijk 10 punten naast zitten. Hoe meet je concentratie,
agressie, competentie, identiteit, etc. Voor het meten van een eigenschap moet je deze
operationaliseren je vertaalt de eigenschap zodanig dat er meetbare gegevens aan gekoppeld
kunnen worden.
Bv. Als je wilt meten hoe agressief iemand is kan je agressie omzetten in observeerbare
gedragingen, bijvoorbeeld schoppen, slaan en schelden.
De meting moet betrouwbaar zijn: de meting levert steeds hetzelfde resultaat op, ondanks de
tijd of de persoon die meet.
En valide (geldig) zijn: meet het instrument wel eigenschap waarvoor het bedoeld is. Om te
kunnen zeggen of die zo is moet het geijkt worden meetresultaat van het instrument
vergelijken met een standaard of criterium.
Een meetinstrument die het resultaat beïnvloedt is niet betrouwbaar.
Ontwikkelingspsychologen hebben een aantal methoden ontwikkeld om gegevens over kinderen te
verzamelen.
1.5.1 Observati e
Dit is vooral belangrijk bij het onderzoeken van jonge kinderen. Als je kinderen observeert wil je dit
zo onopvallend mogelijk doen. Video-opnames zijn heel fijn voor onderzoekers. Voor het observeren
van kinderen zijn strikte regels en dit kan niet zonder toestemming. Dit kan thuis, in de les of op het
schoolplein, toch wordt dit ook vaak gebruikt bij laboratorium observaties.
1.5.2 Interview en vragenlijst
Je kan veel van kinderen te weten komen door ze vragen te stellen. Interviewen is sowieso een kunst
en al helemaal bij kinderen. Formulering van een vraag moet ze tot praten aanmoedigen.
Open interview een vraaggesprek waarbij vragen deels afgeleid worden van antwoorden. Bij
elk kind kan dit dus een iets andere kant opgaan.
, Gestructureerd / gesloten interview vaste reeks vragen die bij elk kind en in dezelfde volgorde
gesteld worden. Hierbij kan je vergelijken.
Vragenlijst zelfde idee als hierboven. Biedt alleen vaste hoeveelheid antwoordmogelijkheden.
Bij een met vaste antwoordcategorieën kunnen er verschillende statistische
verwerkingstechnieken worden toegepast.
Een vragenlijst kan pas vanaf ongeveer groep 5. Hiervoor doen ouders het vaak en die door hun
waarneming en beleving de objectiviteit schaden. Andere nadelen, ook voor een interview, zijn dat
het kind voldoende taalvaardigheid moet hebben. Als een volwassene interviewt dat door een
ongelijke verhouding de antwoorden beïnvloeden. Ze beseffen niet altijd dat het om hun mening
gaat en geven soms het antwoord die de volwassenen wilt horen.
1.5.3 Methoden om ontwikkeling te meten
Men is binnen ontwikkelingspsychologie vooral geinteresseerd in het resultaat van het
ontwikkelingsproces. Wat is het verschil bij iets als het kind 4 is en vervolgens 6? Maar ook vragen
over de algemene geldigheid van onderzoeksresultaten. Zijn ze niet plaats-of tijdsgebonden? Twee
verschillende onderzoeksmethode: op een specifiek moment worden de meetresultaat van kinderen
van verschillende leeftijden met elkaar vergeleken.
Dwarsdoorsnedeonderzoek
Makkelijkste om te realiseren en tijd- en kostenbesparend.
Soms is een conclusie hierbij gerechtvaardigd, maar niet als er bijvoorbeeld een generatieverschil
was een intelligentietest bij 30- en 60-jarige is dat dus niet, want nu is het onderwijs beter.
Een dergelijk generatieverschil berust op het zogenoemde cohorteffect: een cohort is een groep
mensen met hetzelfde geboortejaar.
Dit effect is een invloed die specifieke, tijdgebonden maatschappelijke gebeurtenissen op een
cohort kunnen hebben. Groei je bijvoorbeeld op in de oorlog is dit anders dan nu.
Doordat we bij dit onderzoeken verschillende cohorten vergelijken is niet te met zekerheid vast
te stellen in hoeverre het aangetroffen verschil tussen leeftijdsgroepen kenmerkend is voor de
ontwikkeling of dat het een gevolg is van gebeurtenissen die alleen op de ene cohort invloed
hebben.
Ook kan je niks zeggen over de individuele ontwikkeling. Blijven persoonlijke eigenschappen door
de tijd heen stabiel?
Longitudinaal onderzoek
Gedrag van mensen wordt op minimaal twee verschillende tijdstippen vastgelegd, met
daartussen een duidelijk tijdsverschil.
Volgen van individuele ontwikkeling en geen verwarring met cohorten.
Dit onderzoek is wel kostbaar, tijdrovend en heeft vaak veel praktische problemen.
Ook kunnen ze in de loop der tijd proefpersonen kwijtraken. Hierdoor is de steekproef niet
representatief meer en kunnen er geen conclusies aan de resultaten gebonden worden.
Ook kan een onderzoeksthema dat nu in de belangstelling staat over een aantal jaar plaats
hebben moeten maken voor andere actuele zaken.