1.1 Welke gedragsaspecten van de verschillende groepen kinderen en jongeren schrijf je toe aan
rijpingsinvloeden en welke aan omgevingsfactoren?
Gedraging uitingen worden altijd mede bepaald door zowel rijpingsinvloeden als omgevingsfactoren.
Als de omgeving van een kind druk, veeleisend en uitdagend is, zal je eerder wijzen naar
omgevingsfactoren. Maar als de omgeving van het kind positief en stimulerend is, zal je gedragingen
meer zien als rijpingsinvloeden.
1.2 Welke gedragsaspecten van de verschillende groepen kinderen en jongeren vind je echt bij hun
ontwikkelingsfase passen?
Typerend voor de kinderen in de crèche is dat ze nog niet samen kunnen spelen, ook is druk en dwars
gedrag en uiteindelijke driftbuien niet ongewoon bij deze ontwikkelingsfase. Bij de wat oudere groep
is de belangstelling voor de andere sekse, drugs, uitgaan, en het meer zelfstandig worden goed te
rijmen met de adolescentie van de groep jongeren.
1.3 Maken Trudy en Arend zich terecht zorgen over het gedrag van de kinderen uit de peutergroep?
Vermoedelijk zijn de zorgen over het gedrag van de peuters niet terecht. Hun ondernemende en
zelfbewuste gedrag botst hier met hun beperkte vermogens.
1.4 Wat voor ondersteuning of juist weerlegging van de standpunten van Locke en Rousseau zie je
naar aanleiding van het gedrag van de verschillende groepen kinderen en jongeren?
Het standpunt van Locke wordt ondersteund in deze casus, door het verband tussen negatieve
opvoedingservaringen en een problematische ontwikkeling van de kinderen en jongeren uit het
kinderhuis. Het standpunt van Rousseau wordt in deze casus juist weersproken door het lastige
gedrag van de peuters uit de crèche.
1.5 Op welke wijze zouden interviews en vragenlijsten gebruikt kunnen worden bij het onderzoek
van het gedrag van kinderen en jongeren uit de verschillende groepen?
Bij de peuters is het handig om uitsluitend hun ouders en crècheleidsters te interviewen of
vragenlijsten in te vullen. Voor onderzoeken van de groepen jongeren van het kinderhuis kan, voor
zover hun ontwikkelingsniveau dit toelaat, een interview of vragenlijst op henzelf gericht.
1.6 Wat voor onderzoeksmethode lijkt het meest geschikt om de vraag over toekomstige
ontwikkeling van de kinderen uit de peutergroep te onderzoeken?
Voor onderzoek van de toekomstige ontwikkeling van de peutergroep heeft longitudinaal onderzoek
de voorkeur, hierbij kan je namelijk de individuele ontwikkeling van de peuters volgen.
2.1 Hoe denken de ouders en de oma van Farah over de nature/ nurture kwestie?
De ouders van Farah kennen vrij veel gewicht toe aan rijping, dus aan aanlegfactoren (nature). Ze is
nog niet aan goed eten met een lepel toe. Terwijl haar oma duidelijke omgevingsfactoren het meest
van belang vindt voor haar ontwikkeling (nurture). De juiste opvoeding zal haar veranderen.
2.2 In welke fase verkeert Farah volgens de Psychoseksuele ontwikkelingstheorie van Freud en
waaruit blijkt dat?
Farah verkeert in het begin van de anale fase, het interesseert haar niet wat de omgeving van haar
vind en zij wil controle houden over haar impulsieve behoeften.
, 2.3 Maken de ouders of de oma van Farah gebruik van het cognitieve ontwikkelingsmodel om haar
gedrag te verklaren?
Oma gebruikt dit model niet, maar de ouders van Farah wel. Ze veronderstellen dat Farah nog niet in
staat is om vaardig en gecontroleerd te kleuren en te eten met bestek, daarmee bedoelen ze eigenlijk
dat Farah haar schema's hiervoor nog te beperkt zijn.
2.4 Maken de ouders of de oma van Farah gebruik van de leertheorie om haar gedrag te verklaren?
De oma van Farah gebruikt de leertheorie om het gedrag van Farah te verklaren. Zij zegt namelijk dat
de blik van haar man op Farah haar vader al genoeg was om het gedrag af te leren. Dit sluit erg goed
aan bij het mechanisme van de klassieke conditionering (Pavlov, Watson).
2.5 Met welke aspecten van de sociale leertheorie hebben de ouders van Farah kennisgemaakt via
haar gedrag?
Voorbeelden van modeling en imitatie zijn in Farah haar geval het willen eten met bestek en het
kleuren binnen de lijntjes. Wat de voldoening van het imiteren in de weg staat is dat beide
activiteiten nog te moeilijk en daardoor frustrerend voor haar zijn. Er is dus geen voldoening.
9.1 Wat kun je zeggen over het zelfbeeld van Susan en Tanja, en de mate waarin dat kenmerkend is
voor hun levensfase?
Susan en Tanja laten allebei een negatief zelfbeeld zien. Ze voelden zich onzeker en hadden weinig
zelfvertrouwen, dit zelfbeeld komt overeen met hun veronderstelde identiteitstoestanden, dit komt bij
jongeren in de adolescentiefase vaak voor.
9.2 Is er een verband tussen de keuzes of het gedrag van Susan en Tanja in heden en verleden, en
hun zelfwaardering en motivatie op dat moment?
Aan de keuzes en het gedrag van Susan kan zowel in het verleden als heden een intrinsieke motivatie
toegeschreven worden. De keuzes van Tanja werden in het verleden vooral bepaald door haar ouders
(extrinsieke motivatie) en pas in het heden was er invloed van intrinsieke motivatie. De
zelfwaardering van de meisjes was laag in het verleden, Susan door constante uiterlijk verandering en
Tanja door de uiteindelijk verkeerde keuzes te maken.
9.3 Welk verschil in verloop is er te zien bij Susan en Tanja in de ontwikkelingstaak die Erikson
centraal stelt voor de adolescentiefase?
Het verschil in verloop van identiteitsvorming betreft vooral het tijdstip waarop ze gaan
experimenteren met sociale rollen en activiteiten. Susan doet dat nadrukkelijk voordat ze een
definitieve keuze maakt, terwijl Tanja dat pas doet na een tijd van aanpassingen aan haar ouders.
9.4 Op welke verschillende wijze is er bij Susan en Tanja sprake van identificatie?
Susan identificeert zich steeds in korte tijd met verschillende, vaak oudere vrienden. Tanja
identificeerde zich eerst een lange tijd met haar ouders, en waarschijnlijk pas sinds een korte tijd met
mensen van de toneelschool.
9.5 In hoeverre zijn er bij Susan en Tanja verschillende fasen in de identiteitsontwikkeling te
onderscheiden of te veronderstellen?
Susan begon vrij vroeg met experimenteren in vergelijking met Tanja. Bij haar was er eerst sprake van
een identiteitsblokkade. Of er sprake zal zijn van commitments moet nog in de toekomst blijken.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper bjornvalentijn. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.