Actoren in de Rechtshandhaving
Samenvatting
HOOFDSTUK 1 – INLEIDING
Wat is rechtshandhaving?
= Het handhaven van de wetten en regels
Uitgangspunt is daarbij dat de wetgevende macht wel regels kan
voorschrijven, maar dat dit nog niet betekent dat iedereen zich ook aan de
regels houdt
Twee paradigma’s:
1. Straffen (doctrine)
- Hanteert een beperkte definitie van rechtshandhaving, namelijk zodra
rechtsregels overtreden worden moet de instantie die verantwoordelijk
is voor rechtshandhaving een straf opleggen
2. Doen naleven (doctrine)
- Ziet rechtshandhaving als een breed begrip: instanties moeten ervoor
zorgen dat de wetten en regels nageleefd worden → kan via straffen,
maar hoeft niet (bijvoorbeeld surveilleren)
Actoren in de rechtshandhaving: functionarissen van verschillende instanties die een
officiële taak hebben bij de handhaving van het (straf)recht en de vervolging en
afdoening van strafbare feiten (+ slachtoffer)
De trechter van de strafrechtsketen:
Door slachtoffers ondervonden misdrijven
↓
Door politie geregistreerde misdrijven
↓
Strafzaken: vervolging en berechting
↓
Door rechter opgelegde sancties
↓
Tenuitvoerlegging
Actoren in drie fasen van de keten (in theorie)
Opsporing Vervolging Executie
Politie OM DJI, Gevangeniswezen
BOD’en Advocaat Reclassering
Rechter Raad voor de
Kinderbescherming
Actoren in drie fasen van de keten (in praktijk)
, Opsporing Vervolging Executie
Politie en BOD’en
OVJ OVJ OVJ
Rechter-Commissaris Rechter Rechter
Advocaat Advocaat Advocaat
Raad voor de Raad voor de Raad voor de
Kinderbescherming Kinderbescherming Kinderbescherming
Reclassering Reclassering
DJI, Gevangeniswezen
Voorbeelden van integrale samenwerking:
Top-600 aanpak
Integrale aanpak hennepteelt
Veiligheidshuizen, RIEC’s
Drie fasen strafproces (oppervlakkig):
1. Opsporing
- Actoren: politie
2. Vervolging
- Actoren: OvJ, advocaat en rechter
3. Tenuitvoerlegging
- Actoren: gevangeniswezen en Centraal Justitieel Incassobureau (CBI)
Vanaf 1800 steeds een wisseling tussen de twee belangrijkste functies in de
strafrechtspleging: repressie en resocialisatie.
HOOFDSTUK 2 – DE POLITIE
,Kenmerken politie:
= een rechtshandhavende overheidsinstantie met geweldsmonopolie
Belangrijkste taak: opsporen van verdachten en het vergaren van bewijs zodat
de verdachten verder vervolgd kunnen worden
Op werkvloer heerst sterke solidariteit; in gevaarlijke situaties moeten agenten
blindelings op elkaar kunnen rekenen
Actiegericht → ‘boeven vangen’ heeft de hoogste prioriteit
Hiërarchisch ingericht
Zowel ‘dichtbijpolitie’ (gebiedsgebonden politiewerk) als nationaal en
internationaal
Geschiedenis van de politie
Jaren ’60 veel ongeregeldheden, provobeweging stelde het gezag zwaar op
de proef → formeel ingestelde politie reageerde repressief en oogstte
daarmee forse kritiek → als reactie stelde de politie wijkagenten aan (m.n. in
de grote steden) die tot taak hadden de sociale contacten tussen politie en
burgerij te verbeteren → was echter niet genoeg
1977 rapport Politie in Verandering → politiechefs pleitten daarin voor een
kleinschalig, in wijkteams, georganiseerde politie die dicht bij de burgers staat
en weet wat er speelt → in wijkteams werden politiemensen verantwoordelijk
voor al het politiewerk: brede basispolitietaak → wijkteammodel werd in jaren
’80 doorgevoerd
Door de decennia heen meer interlokale, regionale, nationale en internationale
samenwerkingsverbanden → twee redenen:
1. Criminelen werden steeds mobieler door toenemende beschikbaarheid van
auto, trein en vliegtuig en later mobiel en internet
2. Politieministers zagen voordelen in een minder versnipperde organisatie:
gemakkelijker aan te sturen en efficiënter te beheren
In 1994 werden de 148 gemeentelijke politiekorpsen en de 17 districten van
het korps omgevormd tot 25 regionale politiekorpsen en het KLPD
Jaren ’90 stapte politie weer af van de brede basispolitietaak, want was te veel
gevraagd → introduceerde ‘gebiedsgebonden politiezorg’ (GPZ):
- Politiemensen werken hier in kleine geografische eenheden
- Proberen in nauw contact met burgers en andere instanties te werken aan
de problemen in hun wijk
- Gedragen door gebiedsagenten die zijn gekoppeld aan een werkgebied
dat zo’n vijf-tot tienmaal kleiner is dan een wijkteam
- Worden geacht richting te geven aan het politiewerk in hun wijk
Laatste jaren veel digitalisering:
- Intelligence: geanalyseerde informatie op grond waarvan beslissingen over
de uitvoering van de politietaak worden genomen → ‘intelligence-led
policing’ (ILP), in Nederlands ‘informatiegestuurde politie’ (IGP) of, als het
gaat om opsporing, ‘informatiegestuurde opsporing’ (IGO) → eerst denken,
dan doen
- Sensing: geautomatiseerde waarneming via sensoren en camera’s zoals
cameraobservatie vanuit drones → vooral voor toezicht en opsporing
, Vandaag de dag (sinds 1 januari 2013) landelijke politie die is georganiseerd
in tien regionale eenheden en één landelijke eenheid, het geheel onder leiding
van één korpschef
- Onder regionale eenheden vallen regionale diensten, districten en
divisies
Regionale diensten: Regionale Recherche
Regionale districten: lokale robuuste basisteams, de
districtsrecherche die zich richt op high-impact crime, en flexteams
die, ter ondersteuning of probleemgericht, flexibel kunnen worden
gevormd en ingezet
Regionale divisies: gespecialiseerde afdelingen, zoals de jeugd- en
zedenpolitie of de vreemdelingenpolitie
- Onder de landelijke eenheid vallen specialistische diensten waaronder de
Dienst Landelijke Recherche die zich richt op bestrijding van zware en
georganiseerde criminaliteit met een nationaal of internationaal karakter
De geschiedenis schematisch:
Duaal stelsel - Gemeentepolitie Lokaal
(1957) - Rijkspolitie
Regionaal stelsel - 25 autonome korpsen Decentraal, tenzij..
(1993) - 1 landelijke korps: KLPD
Nationale politie - Eén politiekorps Centraal
(2012)
Voordeel nationale politie:
Opsporing wordt beter, omdat politiekaart nu veel meer lijkt op de rechterlijke kaart
→ coördinatie in opsporing wordt makkelijker
Nadeel nationale politie:
Coördinatie op openbare orde en hulpverlening wordt moeilijker → minder aandacht
hiervoor
Verschuiving naar ‘kerntaken’?
Afgelopen 25 jaar:
- Steeds meer centralisatie en schaalvergroting bij de politie
- Decentralisatie van bepaalde politie(achtige) taken, met name toezicht en
handhaving
Duaal politiebestel (Terpstra & Van Stokkom, 2015)
- Toezicht en handhaving steeds minder kerntaken van de politie
- Politie richt zich meer op noodhulp en opsporing
- Juist sprake van decentralisatie → nieuwe gemeentepolitie: in veel
gemeenten worden BOA’s aangenomen om de openbare orde te
handhaven en toezicht uit te voeren
Risico’s met betrekking tot geloofwaardigheid, afstand tot burgers en
kennis/kwaliteit
Organisatie Nationale Politie
, De wettelijke politietaak
Artikel 3 van de Politiewet 2012
- Handhaven van de rechtsorde: het in stand houden van de legitieme
maatschappelijke verhoudingen en aanspraken
- Politieoptreden met twee verschillende invalshoeken (wel te
onderscheiden, maar niet te scheiden):
1. Handhaven van de wet of ‘strafrechtelijke handhaving van de
rechtsorde’: handhaving met gebruikmaking van wettelijke
dwangmiddelen en bijzondere opsporingsbevoegdheden, typeert de
politie het meeste
2. Handhaven van de maatschappelijke orde, veelal in de zin van
‘openbare orde’: het in stand houden van de normale sociale en fysieke
patronen in de publieke ruimte, impliceert meestal het sturen van
menselijk gedrag → brengt veel ‘blauw op straat’ en dus het meest
zichtbaarste deel van politiewerk
Kleine ordehandhaving: gericht op toezicht en handhaving op het niveau van
wijken en buurten en ligt in de handen van politiemensen van de basisteams
Grootschalige ordehandhaving: krijgt gestalte bij evenementen met een zeker
risicogehalte en ligt in de handen van politieafdelingen op regionaal of
landelijk niveau
Wat betreft de hulpverleningstaak wordt op papier vaak uitgesproken om die
te beperken tot noodhulp
Politie als maatschappelijke functie: