Samenvatting OOJK1:
Nederlands
Tentamen OOJK1 Nederlands: Portaal (H3,H4,H5,H10.5), NL als tweede taal
(H2,H3,H5,H8),
Portaal: H3, H4, H5, H10.5
Hoofdstuk 3: Taalverwerving
3.1 Taalverwerving via spreken en luisteren
Als kinderen p de basisschool beginnen, kennen ze al veel taal. De taalverwerving is op 4-jarige
leeftijd nog lang niet afgerond, maar de basis is dan wel gelegd. Hoe succesvol de taalontwikkeling
verloopt, hangt voor een groot deel af van het taalonderwijs en het taalaanbod van de leerkracht.
Schoolsucces is voor een aanzienlijk deel afhankelijk van de mate waarin kinderen thuis en in de
eerste jaren van de basisschool gestimuleerd zijn om taal te gebruiken.
Ook voordat kinderen naar school gaan is er veel aandacht voor taal, bijvoorbeeld in de voor-
vroegschoolse opvang. De Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) is bedoeld voor peuters van 2,5
tot 4 jaar.
3.1.1 Visies op taalverwerving
Er zijn verschillende soorten taalverwerving. Je hebt de eerstetaalverwerving en de
tweedetaalverwerving. Op deze soorten taalverwerving zijn allerlei soorten visies. Die worden
hieronder beschreven.
Visies taalverwerving
Eerstetaalverwerving: verwerving moedertaal. Tweedetaalverwerving
Behaviorisme Interferentietheorie
Nativisme Universalistische theorie
Interactionele benadering Interactionele benadering
Nieuw onderzoek Tweetalige opvoeding
Eerstetaalverwerving: hierbij gaat het om de verwerving van de moedertaal.
Behaviorisme: Tot aan de jaren zestig van de vorige eeuw
dacht men dat kinderen een taal leerden door de klanken Behaviorisme: gaat uit van het
van volwassenen te imiteren. Kinderen imiteren wat idee dat kinderen bij de geboorte
een blanco blad zijn dat in de loop
volwassenen zeggen en volwassenen reageren hier
van het leven gevuld moet
vervolgens positief op en de kinderen worden beloond. Door worden, vooral door te leren van
eindeloze oefeningen leert het kind vervolgens ouders en andere rolmodellen.
spraakklanken te produceren die lijken op die van de taal die
het kind aangeboden krijgt. Volgens deze leertheorie (het behaviorisme) verloopt
taalverwerving dus via imitatie (nadoen), positieve feedback (bekrachtiging van goed gedrag
en conditionering (aanleren van nieuwe gedrag door herhaling). Uit onderzoek blijkt
inderdaad dat imitatie een belangrijke rol speelt bij
het leren van een taal.
Nativisme: Alleen maar imitatie als verklaring voor Nativisme: is de opvatting dat de
het taalgedrag is te simpel gebleken. We zien namelijk menselijke geest over aangeboren
kennis beschikt waardoor kinderen
bijvoorbeeld in staat zijn om zelf de
structuur van een taal te
doorgronden.
, dat kinderen tijdens alle fasen van hun taalverwerving fouten maken. Deze fouten kunnen
kinderen niet hebben geïmiteerd van volwassenen. Ze maken deze fouten omdat ze hun
eigen grammaticale regels opstellen (overgeneralisatie). Dit doen kinderen op grond van taal
die ze eerder hebben gehoord. Een kind zegt bijvoorbeeld hij loopte, in plaats van hij liep. Dit
komt omdat een kind voorbeelden heeft gehoord waarbij de uitgang -te werd toegepast. Nu
past het kind deze regel ook toe bij werkwoorden waarbij dit niet nodig is.
o Taalleervermogen: de taalkundige Chomsky stelde dat kinderen geboren worden
met een taalleervermogen (Language Acquisition Device, LAD) dat hen in staat stelt
elke taal te leren waarmee ze in contact komen. Hij gaat ervan uit dat kinderen over
een aangeboren grammatica beschikken. Deze benadering zet dus niet imitatie, maar
het eigen taalleervermogen van kinderen centraal. Kinderen kunnen met behulp van
hun taalleervermogen regels construeren waarmee ze zelf nieuwe zinnen kunnen
maken. In deze fasen gebruiken de kinderen de zelfbedachte regels consequent en
toetsen ze deze steeds (onbewust) aan hun omgeving. Blijkt de regel niet correct,
dan wordt deze bijgesteld. Dit proces loopt onbewust: kinderen kunnen de regels
niet benoemen. Deze benadering wordt ook wel de creatieve constructietheorie
genoemd.
Interactionele benadering: Volgens deze benadering leren kinderen taal door imitatie en hun
aangeboren taalleervermogen, maar werkt alleen als de kinderen veel interactie met hun
omgeving hebben. De interactionele benadering stelt de interactie tussen kind en de
omgeving centraal. Deze benadering kent drie eisen waaraan de interactie aan moet
voldoen: de taalgroeimiddelen. Deze taalgroeimiddelen zijn:
o 1. Taalaanbod: ouders passen voortdurend hun taalaanbod aan het kind aan. Ze
stemmen hun taalgebruik goed af en ze weten precies welke woorden het kind lastig
vindt en welk boekje het kind leuk vindt.
o 2. Taalruimte: ouders geven hun kind veel mogelijkheden om taal te gebruiken in
gesprekjes (taalproductie). Kinderen krijgen ruimte om initiatieven te nemen en om
zelf onderwerpen aan te dragen.
o 3. Feedback: ouders geven feedback op de taaluiting van het kind. Dit doen ze op de
vorm en de inhoud.
Nieuw onderzoek: Volgens onderzoek Amsterdamse taalkundigen leren kinderen een taal
doordat ze concrete taalwaarnemingen generaliseren. Kinderen leren algemene patronen
die ze in de omgeving horen herkennen (concrete taalwaarnemingen). Deze patronen
kunnen ze dan op andere situaties toepassen (generaliseren). Deze algemene patronen
kunnen kinderen eerder herkennen naarmate zij gericht taalaanbod horen.
Deze visie benadrukt dat de rol van de omgeving cruciaal is, maar stelt ook dat het kind
taalaanbod op een actieve manier verwerkt en dus niet enkel passief ondergaat. Stukje bij
beetje leren kinderen abstracte grammatica hanteren en ze maken deze eigen.
o Kritische periode: tussen de geboorte en 7 jaar waarin het menselijk brein sterk
gericht is op het verwerven van taal. Het is daarom van groot belang dat het kind dan
de kans krijgt zijn taal te ontwikkelen.
Verschillende factoren die de eerste taalverwerving van het kind duidelijk bevorderen:
1. Modelleren door volwassenen: een rijk en goed taalaanbod vanuit de omgeving is van
belang zodat het regelgenererend vermogen(= toepassen en ontdekken van grammatica
regels) van kinderen voortdurend gestimuleerd wordt.
2. Feedback: het is een grote stimulans voor de taalverwerving wanneer de volwassene het
kind aanspoort tot spreken en feedback geeft op wat het kind zegt.
, 3. Ruimte voor taalproductie: als het taalaanbod in de omgeving goed is, leert het kind vanzelf
meer woorden en begrippen begrijpen en gebruiken. Het tijdstip waarop kinderen zelf een
taal gaan produceren verschilt. De lengte van de stille periode, waarin kinderen wel taal
begrijpen maar nog niet produceren, varieert.
4. Taal en denken stimuleren elkaar: de dialoog tussen volwassenen en kinderen of tussen
kinderen onderling stimuleert de ontwikkeling van denkprocessen. Ieder kind heeft een
omgeving nodig waarin het in gesprek met anderen zijn taal kan uitbreiden. Op deze manier
ontwikkelt het kind het metalinguïstisch bewustzijn: het kind heeft impliciete kennis van taal
en is hier bewust van.
Tweedetaalverwerving: dit betreft de verwerving van een andere taal dan de moedertaal. We
spreken van tweede taal als deze taal de voertaal is an de omgeving van een kind met een andere
moedertaal.
Meertalige opvoeding: Sommige kinderen krijgen vanaf hun geboorte te maken met twee of
zelfs drie talen, ze worden meertalig opgevoed. Dit noemen we simulante tweetaligheid. Als
beide ouders hun kind consequent aanspreken in hun eigen moedertaal, dan loopt het
aanbod en de verwerving van die talen parallel. Bij een goed aanbod is een meertalige
opvoeding alleen maar een voordeel: deze kinderen ontwikkelen vaak eerder een
metalinguïstisch bewustzijn.
Interferentietheorie: Vroeger werd gedacht dat iemand een tweede taal leert door woorden
en zinnen uit zijn moedertaal te vertalen in de tweede taal. Een kind met Turks als
moedertaal zegt bijvoorbeeld Daar staat stoel i.p.v. Daar staat de stoel. Dit komt omdat het
Turks geen lidwoorden kent en het Nederlands wel. Dit soort fouten noemen we
interferentiefouten: de zinsopbouw van de moedertaal hier interfereert (inwerkt) op de
zinsopbouw van de tweede taal.
Deze theorie klopt deels: tweedetaalleerders nemen inderdaad de kennis van hun
moedertaal onbewust mee bij het leren van een tweede taal. Wat deze theorie niet
verklaart, is dat kinderen die een tweede taal leren dezelfde fouten maken als kinderen die
de taal als moedertaal leren.
Universalistische theorie: deze theorie is gebaseerd op de constatering dat kinderen die het
Nederlands als tweede taal leren dezelfde soort fouten maken als Nederlandstalige kinderen.
Deze fouten kunnen niet als interferentiefouten worden gezien. Voor het aanleren van een
tweede taal gebruiken kinderen hetzelfde taalleervermogen en ze verwerven Nederlands
globaal op dezelfde manier als Nederlandse kinderen. Wat wel anders is, is de omgeving
waarin kinderen een tweede taal leren.
Interactionele benadering: in deze benadering wordt de nadruk gelegd op het aanbod, de
interactie en de feedback die ook voor het zo snel mogelijk leren van Nederlands als tweede
taal nodig zijn. Tweedetaalleerders beginnen vaak pas op de basisschool met het aanleren
van het Nederlands en dat is eigenlijk te laat: deze kinderen hebben een grote achterstand
die moeilijk in te halen is (= successieve tweetaligheid). Het taalaanbod is vaak onvoldoende
aangepast aan het niveau van tweedetaalleerders.
3.1.2 Ontwikkeling van taalcomponenten
De taalcomponenten zijn in te delen in drie categorieën: taalvorm, taalinhoud en taalgebruik.
, Taalvorm Taalinhoud Taalgebruik
Fonologische Lexicale/semantische Pragmatische
component component component
Morfologische
component
Syntactische
component
Hieronder wordt beschreven hoe deze taalcomponenten zich ontwikkelen.
TAALVORM:
In de eerste fase van hun taalverwerving (als baby) luisteren kinderen naar het taalaanbod van de
omgeving zonder dat ze zelf spreken. Jonge baby’s kunnen onderscheid maken tussen en reageren
op de verschillende klanken die ze horen. De eerste uitingen van kinderen (baby’s) zijn niet
taalspecifiek: tot 7 maanden experimenteren baby’s nog met alle mogelijke klanken. De baby’s zijn
dan bezig met het fonologische component (klanken) van hun taal en zullen daarmee eindeloos
blijven oefenen. In het begin heeft een klankenreeks nog geen specifieke betekenis en gaat het
vooral om herhaling. Het herhalen noemen we vocaliseren, iets wat alle kinderen in alle talen doen.
Alle kinderen verwerven de regels voor de vorming van woorden (morfologische component van de
grammatica) op soortgelijke wijze. Zo vormen kinderen al op hele jonge leeftijd op de juiste manier
meervouden, door bijvoorbeeld een -s achter een woord te zetten. Ieder kind past deze regel ook toe
op woorden waar onze taal uitzonderingen voor hanteert, bijvoorbeeld twee paards Dit noemen we
overgeneralisatie: het kind past de regel toe in alle gevallen.
Zodra de kinderen woorden gaan gebruiken komen alle componenten van de grammatica
tegelijkertijd aan bod. Het is dus niet zo dat eerst het fonologische component ‘af’ moet zijn, voordat
het kind met de morfologische of syntactische component (de zinsopbouw) kan beginnen.
TAALINHOUD
Een belangrijke mijlpaal in de taalverwerving is wanneer kinderen aan bepaalde voorwerpen of
personen vaste klanken gaan toekennen en zo woorden gaan gebruiken (= lexicale/semantische
component). De betekenis van bepaalde woorden wordt steeds ‘dieper’. Het kind ontdekt wat
bepaalde begrippen inhouden en er wordt ook informatie aan vast gelegd.
Voordat het kind een woord zelf actief gebruikt heeft, heeft het de betekenis (semantiek) al geleerd
en kan het kind het woord begrijpen. De passieve of receptieve woordenschat (= de woorden die het
kind wel begrijpt, maar nog niet zelf gebruikt) van het kind is veel groter dan de actieve of
productieve woordenschat (= de woorden die het kind spreekt/gebruikt).
Het leren van woorden is meer dan het koppelen van een klank aan een betekenis. Het nieuw
geleerde woord wordt namelijk als het ware gecatalogiseerd: er wordt vastgelegd tot welke
woordsoort het woord behoort, wat de gebruikelijke plaats in de zin is en in welk semantisch veld (=
een groep woorden die qua betekenis bij elkaar horen) het thuishoort. Rood, blauw en groen maken
bijvoorbeeld deel uit van hetzelfde semantische veld, namelijk: kleuren.
De ontwikkeling van de verschillende componenten is niet los van elkaar te zien. Zo ontwikkelen de
syntactische en semantische component zich hand in hand. De syntactische component breidt zich
verder uit als het kind zinnen gaat maken.
TAALGEBRUIK