100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten
logo-home
Samenvatting Portaal - verdiepen in taalontwikkeling €5,83
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Portaal - verdiepen in taalontwikkeling

 0 keer verkocht

Samenvatting portaal (vak taalontwikkeling). Samenvatting is gebaseerd op toets matrijs en komt daardoor ook erg overeen met de inhoud van het tentamen. Vrienden waar ik deze samenvatting mee heb gedeeld hebben ook allemaal een 8 of hoger gehaald.

Voorbeeld 4 van de 32  pagina's

  • Nee
  • Hoofdstuk 1 t/m 5 en hoofdstuk 8 en 10
  • 1 februari 2025
  • 32
  • 2023/2024
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (10)
avatar-seller
jolijnrijks
Hoofdstuk 1  1 of 2 vragen
Kent de 3 kernfuncties van onderwijs: kwalificatie, socialisatie en subjectivering en kan
voorbeelden van deze kwalificaties herkennen.
Kwalificatie  het zich eigen maken van kennis, vaardigheden en houdingen die de
leerlingen kwalificeert voor het leven.
Het uitoefenen van bijvoorbeeld een beroep.
Socialisatie  voorbereid worden op een leven als lid van een maatschappij met eigen
tradities, gewoontes, regels en praktijken.
Socialisatie is het proces waarbij iemand bewust of onbewust cultuurkenmerken van
een groep overneemt.
Subjectivering  de vorming van een persoon. Je leert de wereld op een andere manier te
bekijken, te bevragen en kennis hierover te ontwikkelen.

Kan aangeven waarom er taalonderwijs op de basisschool wordt gegeven.
Leerlingen vergroten hun kennis van de wereld d.m.v. taal. Leerlingen leren spreken,
luisteren, lezen en schrijven en gebruiken deze vaardigheden ook bij andere vakken. Taal
zorgt ervoor dat leerlingen zich kunnen uiten. Het is een belangrijk onderdeel in het
basisonderwijs.

Kent de ontwikkeling van visies op leren en kan voorbeelden herkennen.
Behaviorisme  gaat uit van het geven van positieve of negatieve externe prikkels om een
leerling te motiveren om aan het werk te gaan.

Cognitivisme  de leerling moet gevuld worden met kennis en kijkt kritisch naar hoe deze
kennis effectief en efficiënt door de leerling eigen kan worden gemaakt.
Gaat dus niet uit van de leraar verteld de leerling vangt de informatie op.

Constructivisme  leerling moet zelf controle hebben over zijn leerproces. Nadeel, je staat
als leerling altijd onder de stof. Je kan moeilijk zelf bepalen wat de effectieve en efficiëntste
route is. Trial and error, duurt alleen langer en geen garantie dat je iets beter begrijpt.


Herkent de verschillen tussen visies op taalonderwijs: traditioneel, thematisch-cursorisch,
communicatief, strategisch, taakgericht, taal bij alle vakken, whole-languagebenadering en
interactief taalonderwijs.
Traditioneel: geïsoleerde taalvaardigheden en nadruk op schriftelijk taalonderwijs (lezen en
schrijven). Grammatica en spelling is belangrijk. Bij het lezen ligt de nadruk op technisch
lezen.

Thematisch-cursorisch: taal leren door taal te gebruiken. Er wordt veel gewerkt vanuit
thema’s met taal. Leerlingen doen al werkend taalervaringen op die hun taalervaringen
vergroten. De leraar is de begeleider. Bij technisch lezen, grammatica en spelling wordt er
cursorisch gewerkt, er wordt dus alleen hieraan gewerkt op dat moment. Het voordeel
hiervan is dat de leerlingen de activiteiten als zinvol ervaren.

Communicatief: leerlingen leren om goed mondeling en schriftelijk te communiceren.
Minder naar correctheid van de taalvaardigheid, maar juist naar het tot stand komen van
communicatie. Leraren gebruiken situaties die voor de leerlingen herkenbaar zijn. Voordeel
is dat de leerlingen gemotiveerd raken.

Strategisch: leerlingen moeten strategieën leren beheersen. Leerlingen krijgen procedures
aangereikt die ze kunnen volgen om iets te doen. Een voordeel is dat de leerlingen
beschikking krijgen over een middel om greep op de taal te krijgen. Een nadeel is dat het
voor leerlingen snel saai wordt, omdat ze steeds hetzelfde stappenplan krijgen.

,Taakgericht: taal leren door taken uit te voeren. Kinderen voeren taken uit die zijzelf
inhoudelijk interessant vinden. Ze gebruiken taal om van de inhoud tot een goed einde te
brengen. Inhoud is vaak afkomstig uit zaakvakken. Ze zijn bezig met voor hen interessante
taken. Voordeel is dat het betekenisvol is en dat de leerlingen gemotiveerd raken.

Taal bij alle vakken: taal is meer dan de materie die geleerd moet worden, door middel van
taal kun je leren. Interactie met de groep is belangrijk, er wordt veel gepraat over
onderwerpen. Voordeel is dat leerlingen taal gebruiken in een situatie die zinvol is. Je
gebruikt en leert taal ook bij andere schoolvakken.

Whole-languagebenadering: taal niet opdelen in kleinere delen. Taal wordt in zijn geheel
aangeboden. Er wordt grote waarde gehecht aan wat leerlingen te vertellen hebben.

Interactief: interactief taalonderwijs gaat ervan uit dat leerlingen taal het best leren in een
krachtige leeromgeving waarbij rekening wordt gehouden met hun individuele verschillen en
behoeften. Betrokkenheid en activiteit staan centraal. Drie manieren van leren: betekenisvol
leren, sociaal leren, strategisch leren.

Kent de inhouden van het vak Nederlands en kan deze van elkaar onderscheiden:
vaardigheden (spreken, luisteren, schrijven en lezen), taalbeschouwing, jeugdliteratuur en
woordenschat.

Spreken  mondeling & productief
Luisteren  mondeling & receptief
Schrijven  schriftelijk & productief
Lezen  schriftelijk & receptief

Taalbeschouwing: Het domein van het leren reflecteren op taal en taalgebruik. Bij
taalbeschouwing bestuderen we het taalsysteem. Een onderdeel van taalbeschouwing is
taalverzorging, dit gaat om kennis over spellingsregels, interpunctie en het gebruik van
hoofdletters.

Jeugdliteratuur: via (luister)boeken en digitale media maakt een leerkracht leerlingen
wegwijs in de wereld waarin ze leven. Door jeugdliteratuur komen kinderen in aanraking met
verschillende culturen, leven zich in anderen in en genieten van een verhaal.

Woordenschat: belangrijk onderdeel taalonderwijs. Zonder woorden geen taal.
Woordenschat speelt een rol bij alle domeinen van het taalonderwijs: spreken, luisteren,
schrijven, lezen. Laatste decennia steeds meer aandacht voor woordenschatonderwijs.


Kent de verschillen tussen onderwijsdoelen: kerndoelen basisonderwijs, tussendoelen, het
referentiekader taal en rekenen, leerstoflijnen, doelen uit de methode of zelfgekozen doelen
en groeps- en individuele doelen.
Kerndoelen basisonderwijs: de overheid stelt globale eisen aan het onderwijs. Deze
doelen moeten in ieder geval door de school worden aangeboden.
Tussendoelen: concretisering van de kerndoelen. Om scholen hierbij te ondersteunen heeft
de overheid tussendoelen en leerlijnen laten ontwikkelen (TULE).
Het referentiekader taal en rekenen: hierin staat beschreven wat leerlingen op
verschillende momenten in hun schoolloopbaan op het gebied van taal en rekenen moeten
kennen en kunnen.
1F eind basisschool
2F mbo 1,2,3 en vmbo
3F mbo 4 en eindhavo 4
4F voor eind vwo

,Leerstoflijnen: bieden een overzicht van de planning van de leerstof.
Doelen uit de methode: lesdoelen op basis waarvan de lessen vormgegeven worden
volgens de methode.
Zelfgekozen doelen: doelen op basis van thema’s en eigen materialen. Er wordt wel
rekening gehouden met alle leerlijnen zodat leerkrachten een goede houvast hebben.
Groeps- en individuele doelen:
Groepsdoelen  doelen vanuit de methode
Individuele doelen  leerkracht kan ervoor kiezen om aparte taaldoelen te formuleren voor
groepjes leerlingen of individuele leerlingen als hij verder wil differentiëren.

Herkent manieren waarop kinderen leren: incidenteel en intentioneel.
Incidenteel leren  als het leren spontaan ‘onbedoeld’ plaatsvindt. Voordat kinderen naar de
basisschool gaan kunnen zij al zelf zinnen construeren door het regelgenererend vermogen.
Zij doen dit op basis van de grondregel die zij zelf ontdekt hebben.
Intentioneel leren  als het kind er bewust voor kiest om iets te leren.

Herkent soorten leersituaties: instructieve en constructieve (ankers en routines) en kan
voorbeelden van activiteiten plaatsen binnen een leersituatie.
Instructieve leersituatie  waarbij leerlingen via directe instructie iets wordt geleerd en ze via
oefeningen moeten inoefenen wat aan de orde kwam.
Constructieve leersituatie  waarbij de leerkracht ingaat op leervragen van de leerlingen en
hen via zogenaamde ankers taalactiviteiten laat uitvoeren. Routines zijn ook een voorbeeld
van een constructieve leersituatie.
Ankers zijn bijvoorbeeld een gezamenlijk startpunt van een thema, een verhaal, film
of uitstapje.
Voorbeelden routines: voorlezen tijdens fruiteten, aan het begin van een thema
samen met de leerlingen een woordveld maken.

Kan vanuit een visie op taalonderwijs een passende didactiek herkennen.
Als uitgangspunt gaan we uit van een balans tussen constructieve en instructieve situaties.
Deze keuze is afhankelijk van zijn visie op taalonderwijs en de inhoud van de leerstof.

Hoofdstuk 2  7 vragen
Kent de 4 taaldomeinen en het onderscheid tussen ontluikende, beginnende en gevorderde
geletterdheid.
De 4 taaldomeinen:
Gesproken taal kun je horen, geschreven taal kun je zien. Gesproken taal betreft de
vaardigheden luisteren en spreken. Geschreven taal betreft de vaardigheden schrijven en
lezen.

Receptieve processen  betekenis geven aan klanken en tekens (oftewel een ontvangend
proces).
Productieve processen  Het zelf produceren van klanken en tekens. Spreken en schrijven

, Ontluikende geletterdheid: voor kinderen van 0 tot 4 jaar, die geleidelijk ontdekken dat er
geschreven taal bestaat. Deze ervaringen leggen een belangrijke basis voor het
daadwerkelijk leren lezen en schrijven.

Beginnende geletterdheid: groep 1 t/m 3. Het alfabetisch schrift en het verband tussen
gesproken en geschreven taal ontdekken. (het schrijven van de eerste woorden, woorden
verklanken en een betekenis hechten aan een woord).

Gevorderde geletterdheid: groep 4 t/m 8. Kinderen herkennen woorden sneller en lezen
steeds gemakkelijker. Dit proces verloopt geautomatiseerd. Ze kunnen hun eigen gedachtes
makkelijker omzetten in geschreven taal.

Kent de 3 functies van taal: de communicatieve functie, de conceptualiserende functie en de
expressieve functie en kan in een taalgebruikssituatie aangeven welke functie van
toepassing is en kan van een tekst aangeven welke functie die heeft.
Communicatieve functie:
Je kunt via taal contact onderhouden met een ander. Boodschap, zender, ontvanger.
Zakelijk: de boodschap heeft altijd een bepaalde inhoud.
Expressief: de boodschap verteld iets over de persoonlijkheid van de zender.
Relationeel: de boodschap geeft aan hoe de zender de ontvanger ziet.
Appellerend: met de boodschap doet de zender een appel op de ontvanger om zo invloed uit
te oefenen.

Conceptualiserende functie:
Taal is een middel om greep te krijgen op de werkelijkheid, mening geven, gedachten
ordenen. Je vangt de concepten op, hiermee is taal een middel om te leren en daarom ook
zo belangrijk voor het overdragen van leerinhouden van andere dan de taalvakken.

Expressieve functie:
Taal is een middel om je gevoelens te uiten.


Kent de begrippen: semantiek, lexicaal woord, polysemie, homoniem, synoniem, label,
concept, vaktaalwoord, schooltaalwoord en signaalwoord en kan voorbeelden herkennen.
Semantiek= de leer van de betekenis. De betekenisrelaties spelen zich voor een groot deel
af op woordniveau en zinsniveau.
Gasten kregen de supporters van de thuisclub stil. of Supporters van de thuisclub
kregen de gasten stil.

Lexicaal woord= woorden met een eigen betekenis. Een betekenis die niet afhankelijk is
van de context.
Stoel, lopen.

Polysemie= hetzelfde woord heeft in verschillende contexten een iets andere betekenis.
Ik heb geen geld meer in mijn portemonnee.
Vroeger had je in bijna elk Europees land ander geld.

Homoniem= woorden die dezelfde klank hebben en dezelfde schriftelijke weergave, maar
een geheel andere betekenis.
Vorst als in vrieskou, of vorst als vorst regeert.
Bank als in geldbank, of bank als zitmeubel.

Synoniem= woorden die (ongeveer) dezelfde betekenis hebben maar andere klanken.
Blij, vrolijk, opgewekt.

Dit zijn jouw voordelen als je samenvattingen koopt bij Stuvia:

Bewezen kwaliteit door reviews

Bewezen kwaliteit door reviews

Studenten hebben al meer dan 850.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet jij zeker dat je de beste keuze maakt!

In een paar klikken geregeld

In een paar klikken geregeld

Geen gedoe — betaal gewoon eenmalig met iDeal, creditcard of je Stuvia-tegoed en je bent klaar. Geen abonnement nodig.

Direct to-the-point

Direct to-the-point

Studenten maken samenvattingen voor studenten. Dat betekent: actuele inhoud waar jij écht wat aan hebt. Geen overbodige details!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper jolijnrijks. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,83. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 65004 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Begin nu gratis
€5,83
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd