Tentamenstof Test- en toetstheorie.
Boek: Drenth en Sijtsma (2006) – Testtheorie: Inleiding in the theorie van de psychologische
test en zijn toepassingen.
Technische begrippen lijst:
https://www.cito.nl/kennis-en-innovatie/kennisbank/toetstechnische-begrippenlijst
Tentamen: CBI tentamen van 60 multiple-choice vragen met 3 opties.
Tentamenstof:
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 9
Hoofdstuk 10
Het tekstboek van Drenth, P.J.D. & Sijtsma, K. (2006) bevat tien hoofdstukken die u
zelfstandig gaat bestuderen in tien weken. Per hoofdstuk gaat u steeds dezelfde activiteiten
uitvoeren:
Introductie yOUlearn: u leest eerst de korte introductie in de digitale leeromgeving.
Hoofdstuk: daarna bestudeert u het desbetreffende hoofdstuk van het tekstboek van
Drenth en Sijtsma.
Opdrachten tekstboek: het tekstboek bevat opdrachten. De uitwerking van opdrachten
met berekeningen zijn te vinden onder de inleidende teksten in de digitale
werkomgeving. Voor open vragen wordt aangegeven op welke pagina u een antwoord
kunt vinden.
Opdrachten docententeam: om de leerstof eigen te maken maakt u de in deze digitale
leeromgeving opgenomen opdrachten (menu Open vragen bij het desbetreffende
hoofdstuk). Het uitvoeren van deze opdrachten is niet verplicht, maar wel zeer
verstandig om u goed voor te bereiden op het tentamen.
Zelftoets: Afsluitend kunt u per hoofdstuk een zelftoets uitvoeren (menu Zelftoets bij het
desbetreffende hoofdstuk).
Bij Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 wordt aanvullende tentamenstof geïntroduceerd die niet
behandeld wordt in het tekstboek.
Het boek kent veel formules maar wanneer er bij een vraag op het tentamen een formule
een rol speelt, dan staat die formule erbij. U hoeft dus geen formule uit het hoofd te leren.
Uiteraard moet u wel weten wat u met de formule kunt berekenen.
Wanneer er bij een vraag op het tentamen een formule een rol speelt, dan staat die formule
erbij. U hoeft dus geen formule uit het hoofd te leren. U moet wel de formules begrijpen en u
moet wel weten wat u met de formule kunt berekenen. Aangezien het in hoofdstuk 6
formules regent geven we hier de formules die u echt moet kennen (dit betekent niet dat u
die uit het hoofd moet leren en reproduceren): 6.1, 6.9, 6.10, 6.11, 6.16, 6.25, 6.26, 6.40,
6.45, 6.46, de formule onder 6.46, 6.47 en de formule onder 6.47.
Leerdoelen.
Nadat u deze cursus hebt bestudeerd, kunt u:
,- de historische ontwikkeling van het testen beschrijven
- voor de testtheorie relevante begrippen definiëren en beschrijven zoals testnormering en
meetniveaus
- opvattingen over meten, testprocedures en toepassingen van tests beschrijven
- testmethodieken beschrijven, tests categoriseren en per categorie voorbeelden geven
- uitleggen hoe items worden geconstrueerd en hoe de reacties worden gekwantificeerd
- interpretaties geven van ruwe en bewerkte scores
- kernconcepten beschrijven van de klassieke testtheorie, klassieke
betrouwbaarheidsmaten produceren en interpreteren
- de splitsingsmethode toepassen bij het verlengen of inkorten van tests
- principes, begrippen en toepassingen van itemresponstheorie globaal beschrijven
- validiteit en kenmerken van onderzoek naar validiteit omschrijven vanuit diverse
invalshoeken
- beslissingsmodellen beschrijven en toepassen in het diagnostisch proces
- relevante ethische vraagstukken aangeven inzake testgebruik.
Nadat u het studiemateriaal bij hoofdstuk 1 hebt bestudeerd, kunt u:
- de historische ontwikkeling van het testen beschrijven.
Nadat u het studiemateriaal bij hoofdstuk 2 hebt bestudeerd, kunt u:
- voor de testtheorie relevante begrippen definiëren en beschrijven, zoals testnormering
en meetniveaus.
- opvattingen over meten, testprocedures en toepassingen van tests beschrijven.
Nadat u het studiemateriaal bij hoofdstuk 3 hebt bestudeerd, kunt u:
- testmethodieken beschrijven, tests categoriseren en per categorie voorbeelden geven.
Nadat u het studiemateriaal bij hoofdstuk 4 hebt bestudeerd, kunt u:
- uitleggen hoe items worden geconstrueerd en hoe de reacties op items worden
gekwantificeerd.
Nadat u het studiemateriaal bij hoofdstuk 5 hebt bestudeerd, kunt u:
- interpretaties geven van ruwe en bewerkte scores.
Nadat u het studiemateriaal bij hoofdstuk 6 hebt bestudeerd, kunt u:
- kernconcepten beschrijven van de klassieke testtheorie, klassieke
betrouwbaarheidsmaten produceren en interpreteren
- de splitsingsmethode toepassen bij het verlengen of inkorten van tests.
Nadat u het studiemateriaal bij hoofdstuk 7 hebt bestudeerd, kunt u:
- principes, begrippen en toepassingen van itemresponstheorie globaal beschrijven.
Nadat u het studiemateriaal bij hoofdstuk 8 hebt bestudeerd, kunt u:
- de validiteit en kenmerken van onderzoek naar validiteit omschrijven vanuit diverse
invalshoeken.
Nadat u het studiemateriaal bij hoofdstuk 9 hebt bestudeerd, kunt u:
- beslissingsmodellen beschrijven en toepassen in het diagnostisch proces.
Nadat u het studiemateriaal bij hoofdstuk 10 hebt bestudeerd, kunt u:
- relevante ethische vraagstukken aangeven inzake testgebruik.
,Test- en toetstheorie.
Hoofdstuk 1 – Historische ontwikkeling van het testen.
In de historische ontwikkeling van het testen worden 4 perioden onderscheiden:
1) Periode voor Binet-Simon test (1905): De testontwikkeling liep via 3 lijnen: psychiatrie,
experimentele psychologie, en genetica.
2) Periode tussen het verschijnen van de Binet-Simon test en WWI: Binet-Simon-test en
educational achievement-tests speelden een rol in objectieve intelligentiemeting.
3) Periode tussen WWI en WWII: Erkenning van rol van psychologische tests in
beslissings-situaties, accentverschillen tussen continentaal-Europese en Amerikaanse
benadering.
4) Periode vanaf WWII tot heden: Uitbreiding in breedte en diepte.
Pinel (1794) bevrijdde krankzinnigen omdat ze niet misdadig maar ziek waren. Esquirol
(1838) benadrukte het onderscheid tussen krankzinnigheid en zwakzinnigheid (idiotie).
Séguin (1848) probeerde zwakzinnige kinderen te trainen. Deze test is bekend als het
Séguin Form Board.
In de psychiatrie ontstond vanuit de belangstelling voor de geestelijke onvolwaardigheid een
behoefte aan methoden om de verschillen tussen geestesziekten en de verschillende
gradaties van zwakzinnigheid te bepalen.
De experimentele psychologie had zowel een stimulerende als remmende werking op de
testpsychologie. Dit gebeurde door de nauwkeurige verwerking van uitkomsten en
verschillen tussen proefpersonen, die werden toegeschreven aan fouten.
Wilhelm Wundt (1879) stichtte een laboratorium voor systematische experimenteel
onderzoek. Twee obstakels voor de ontwikkeling van testen waren dat (1) het doel van het
onderzoek de generaliseerbaarheid was, en dat (2) het onderzoek beperkt bleef tot primaire
sensorische en motorische functies.
McKeen Cattell (1890) promoveerde bij Wundt op individuele verschillen in reactietijd. Hij
gebruikte als eerste het woord ‘test’ en stichtte ook een laboratorium.
De genetica is ook van invloed geweest op de ontwikkeling van het testen. Charles Darwin
en zijn neef Francis Galton waren geïnteresseerd in de erfelijkheid van psychische
eigenschappen. In Galton’s werk komen 3 belangrijke elementen voor: onderzoek naar
individuele verschillen, systematisering van onderzoekstechnieken, en resultaten uitdrukken
in termen van afwijkingen van het gemiddelde.
Alfred Binet moest onderzoek doen naar het mogelijke verschil tussen luie en incapabele
kinderen. Samen met Simon ontwikkelde hij 30 complexe opgaven gerelateerd aan het
dagelijks leven en de schoolpraktijk. De Binet-Simon test was nieuw vanwege (1) de
accentuering van complexe mentale processen, (2) de toepassing van nieuwe ideeën, en (3)
het gebruik van een totaalscore. Binet introduceerde het begrip ‘mentale leeftijd’.
Lewis Terman (1916) vertaalde deze test tot de Stanford-Binet test, voldeed aan 2
belangrijke eisen: formulering van standaardinstructie en constructie van normen. Terman
nam het idee van William Stern (1911) over: (mentale leeftijd / chronologische leeftijd) *100.
Charles Spearman (1904) concludeerde dat in alle tests 2 intelligentiefactoren een rol
speelden: een algemene (g-)factor en een specifieke (s-)factor. Dit is de twee-
factorentheorie.
, Thorndike en Burt konden met behulp van ‘educational achievement tests’ achtergebleven
leerlingen als zodanig herkennen en de prestaties van verschillende scholen vergelijken.
Door het uitbreken van WOI kwam de ontwikkeling van testen in een stroomversnelling,
vanwege het selecteren van grote groepen op intelligentieniveau (Arma Alpha). Bovendien
moesten immigranten geïntegreerd worden in de samenleving. Hierdoor ontstond behoefte
aan tests die minder afhankelijk waren van taal en cultuur (Arma Bèta). Non-verbale tests
werden ook toegepast als intelligentietests bij motorisch en perceptueel gestoorden.
De belangrijkste individuele testen in de VS waren de Terman Merrill en de Wechsler serie.
Thurstone (1931) beargumenteerde dat de relatie tussen test en criterium van tevoren moet
zijn aangetoond. De statistiek werd belangrijk, met name de factoranalyse. Bovendien
werden groepsfactoren toegevoegd aan Spearman’s algemene en specifieke factoren.
In de VS stond het bepalen van de kansen van de onderzochte op een positief resultaat in
de te voorspellen situatie centraal. In Europa was sprake van de meer fenomenologische of
intuïtieve methode, waarbij het ging om de totaliteit van de persoon van de onderzochte.
Afzonderlijke methoden met betrekking tot het testen van de persoonlijkheid zijn:
Observatie: inzicht geven in kwalitatieve aspecten van prestatie.
Persoonlijkheidsvragenlijsten: systematisch, gestandaardiseerde interviews.
Projectietests: stimulus waarop de persoon vrij mag associëren (Rorschach, TAT).
Door het uitbreken van WOII begon de expansie op alle terreinen van het testen. Meer dan 9
miljoen Amerikanen werden onderzocht met de Army General Classification Test (AGCT).
Deze gegevens vormde een goede bron voor genuanceerde normering en validering.
In 1947 werd de Educational Testing Service (ETS) opgericht voor het Amerikaanse
onderwijs- en opleidingsveld. De Nederlandse CITO toets was geïnspireerd door de ETS.
Opleidings- en kennistests worden gebruikt om zowel de toekomstige prestaties te
voorspellen als de opleidingsprogramma’s te evalueren.
De communicatie over tests en testonderzoek en de psychometrie loopt via tijdschriften.
Handboeken over de bestaande tests worden snel vernieuwd om actueel te blijven.
Technisch-statistische boeken concentreren zich vaak op gespecialiseerde onderwerpen.
Later werd selectie gezien als een beslissingssituatie. Vanuit educational measurement werd
een belangrijke invloed uitgeoefend op de testtheorie en de acceptatie van testtheoretische
principes. De psychometrie en het onderwijskundig meten zijn steeds meer hand in hand
gegaan (moderne testtheorie, itemresponstheorie).
De testtheorie werd ook beïnvloed door de schaaltheorie, met name door het meten van
voorkeuren voor bepaalde stimuli via ontvouwings- en preferentiemodellen.
Een andere oorzaak voor de versnelde testontwikkeling is de komst van de computer.
Hierdoor zijn de testen gaan lijken op games, en zijn een aantal onderdelen komen te
vervallen.
De ontwikkeling van de testtheorie is in Europa – vergeleken met de VS en Engeland –
trager gegaan. Nu is in West-Europa een bloeiende testtheorie- en praktijk. In Nederland
werd de ontwikkeling van de testtheorie in de jaren ’50 geremd door de oriëntatie van de
psychologie op de intuïtie van de psycholoog, het ‘verstehen’ en de ontmoeting met de cliënt.
De COTAN werd ingesteld met als taak de publicatie van een overzicht van alle bestaande
tests.