Gedragswetenschappen 2020
Boek: psychologie de essentie
H2 Sensatie en perceptie
We ervaren de wereld niet direct, maar via een reeks ‘filters’ die we onze zintuigen noemen.
Sensatie = is het proces waarbij gestimuleerde receptoren (vb. ogen) een patroon van neutrale
impulsen creëren. Dit patroon representeert de waargenomen stimuli in de hersenen, waardoor een
initiële ervaring van de stimuli ontstaat.
Sensatie is dus de eerste gewaarwording van de stimulus
Perceptie = (waarneming) proces dat de inkomende sensorische patronen bewerkt en er betekenis
aan geeft. Perceptie creëert dus een interpretatie van sensatie
Dankzij de perceptiepsychologie weten we hoe de menselijke hersenen een reeks tonen kunnen
samenvoegen tot een bekende melodie, en hoe ze een verzameling vormen en schaduwen
combineren tot een bekend gezicht.
2.1 Hoe verandert stimulatie in sensatie
Onze zintuigelijke indrukken van de wereld bestaan uit neutrale representaties van stimuli, niet uit de
werkelijke stimuli.
De hersenen nemen de wereld indirect waar, omdat de zintuigen alle stimuli omzetten in de taal van
het zenuwstelsel; neurale impulsen
De manier waarop de hersenen een tomaat ervaren, is niet hetzelfde als de tomaat zelf. Hersenen
moeten vertrouwen op informatie die afkomstig is van het sensorische systeem, dat als
tussenpersoon fungeert en een gecodeerde neutrale boodschap doorgeeft , waaruit de hersenen
hun eigen ervaring moeten destilleren.
3 kenmerken die alle zintuigen met elkaar gemeen hebben: transductie, sensorische adaptie en
drempels. Deze kenmerken bepalen welke stimuli in sensaties worden omgezet, wat de kwaliteit en
het effect van die sensaties zullen zijn en of ze tot ons bewustzijn zullen doordringen.
- Transductie = het proces waarbij fysische energie, zoals lichtgolven, wordt omgezet in
neutrale impulsen.
Neutrale impulsen kunnen de hersenen bereiken
Begint op het moment dat een sensorische neuron een fysische stimulus opvangt.
Als de stimuli het bijpassende zintuig bereikt worden de receptoren geactiveerd
Receptoren zetten het om in een zenuwimpuls (neutrale impuls) die zich door het
zenuwstelsel kan bewegen
- Sensorische adaptatie = zintuigen steeds minder gevoelig worden naarmate een stimulus
langer aanhoudt.
Zintuigen zijn vooral gericht op veranderingen
Stimuli waarvan de intensiteit of andere kenmerken niet veranderen hebben dus de
neiging naar de achtergrond van ons bewustzijn te verschuiven
- Absolute drempelwaarde = de minimumhoeveelheid fysische energie die nodig is om tot een
sensorische ervaring te leiden.
Een zwakke stimulus wordt niet opeens waarneembaar als de intensiteit ervan
toeneemt. De grens tussen waarnemen en iet waarnemen is namelijk niet scherp.
Bij iedereen varieert de drempel voortdurend, door wisselingen in onze geestelijke
alertheid en lichamelijke conditie.
Verschildrempel = (juist waarneembare verschil (JWV)) de kleinste verandering die je
moet doorvoeren om verschil te merken. Het kleinste waarneembare verschil tussen
2 stimuli dat iemand betrouwbaar als verschil kan opmerken.
, o Wet van Weber = stelt dat de grootte van het JWV proportioneel
samenhangt met de intensiteit van de stimulus. (bij een grote stimuli moet
een groot verschil komen bij een kleine stimuli een kleine)
Signaaldetectietheorie = geeft meer inzicht in absolute drempels en verschildrempels en geldt zowel
voor biologische als voor elektronische sensoren. Volgens deze theorie is sensatie afhankelijk van de
kenmerken van de stimulus, de achtergrondstimuli en de detector.
Met behulp van deze theorie kunnen we begrijpen waarom drempelwaarden voor dezelfde persoon
verschillen, waardoor je de ene keer een bepaald geluid opmerkt en de volgende keer niet.
2.2 Wat is de relatie tussen perceptie en sensatie
Perceptie geeft betekenis aan sensatie. Door perceptie ontstaat een interpretatie van de externe
wereld, geen letterlijke kopie.
Percept, of wat wordt waargenomen, is dus niet alleen een sensatie, het is ook de betekenis die
daarmee samenhangt.
Het systeem van perceptuele verwerking: het vinden van betekenis in sensorische informatie
De wat- en de waar-route in de hersenen
De primaire visuele cortex achter in de hersenen splits visuele infomatie in 2 onderling verbonden
routes.
- Wat-route : Deze route loopt vanuit de occipitaalkwab naar de temporaalkwab en haalt ze
informatie op over de kleur en de vorm van een voorwerp en over in welke context het zich
bevindt.
Deze bestaat dus uit 2 takken. De ene haalt informatie over specifieke objecten naar
boven en het andere deel identificeert omgevingen
- Waar-route: projecteert vanuit de occipitaalkwab op de pariëtaalkwab, die op zijn beurt de
locatie van een voorwerp vaststelt ten opzichte van ons lichaam. (is het voorwerp voor ons,
kunnen we er tegen aan lopen)
Andere zintuigen, zoals de tastzin en gehoor hebben ook wat- en waar-routes die inwerken op de
routes in het visuele systeem.
Blindzicht = een toestand die zich voordoet bij mensen met schade aan de wat-route, waardoor ze
zich visueel niet meer bewust zijn van de voorwerpen om zich heen. Als de waar-route nog wel intact
is, kunnen patiënten met blindzicht over voorwerpen heen stappen die in de weg staan en
voorwerpen aanraken of vastpakken die ze naar eigen zeggen niet kunnen zien.
Kenmerkdetectoren
Hoe verder de informatie via de wat- en waar-routes de hersenen in gaat, hoe gespecialiseerder de
verwerking wordt. Uiteindelijk halen kenmerkdetectoren (gespecialiseerde groepen cellen) zeer
specifieke stimuluskenmerken daaruit, zoals lengte, lichtval, kleur, contouren, locatie en beweging
van een object.
Binding problem = de aanduiding van de lacune (weinig) in kennis over hoe de hersenen de vele
stimuluskenmerken met elkaar verbinden tot een enkel percept van bijvoorbeeld een gezicht
Bottum-up- en top-downverwerking
Perceptie behelst 2 complementaire processen en die tegelijkertijd plaatsvinden.
- Top-downverwerking = spelen onze doelen, vroegere ervaringen, kennis, verwachtingen,
herinneringen, motivaties of culturele achtergrond een rol bij de perceptie van objecten of
ervaringen.
- Bottom-upverwerking = kenmerken van de stimulus (en niet een beeld in onze geest) een
sterke invloed op onze waarnemingen. Is vooral afhankelijk van de kenmerkdetectoren van
, de hersenen om stimuluskenmerken op te merken. Ze geven antwoord op vragen zoals
beweegt het, welke kleur, is het luid, zoet of pijnlijk.
Perceptuele constanties
Perceptuele constantie = Het vermogen om hetzelfde voorwerp in verschillende omstandigheden,
bijvoorbeeld bij veranderd licht, op verschillende afstanden of in diverse omgevingen, te herkennen.
Perceptuele ambiguïteit en vervorming
Perceptuele problemen ontstaan niet alleen door onduidelijke stimuli (te veel lawaai). Soms maakt
de interpretatie van een beeld onze perceptie inaccuraat. Dit laatste gebeurt vaak stimuluspatronen
die illusies worden genoemd.
Illusie = wanneer je een aantoonbaar verkeerde perceptie hebt van een stimuluspatroon, in het
bijzonder wanneer die wordt gedeeld door anderen die dezelfde stimulus waarnemen.
- Fout op sensorisch niveau. Treed over het algemeen op als receptoren op een
ongebruikelijke manier worden gestimuleerd, waardoor verkeerde informatie naar de
hersenen wordt gestuurd.
- Fout op perceptie niveau. Om dit te besturen maken ze gebruik van ambigue figuren. In 1
afbeelding zitten twee betekenissen. Zodra je ze allebei hebt gezien blijf je schakelen tussen
deze twee. Vermoeden is dat dit komt door verwerking van afwisselend linker- en
rechterhersenen.
Theoretische verklaringen van perceptie
Omdat de meeste illusies bij de meeste mensen op eenzelfde manier werken, liggen er enkele
fundamentele psychologische principes aan. Hier komen 2 klassieke verklaringen aan de orde:
Gestaltpsychologie = een in Duitsland ontwikkelde visie op perceptie. Het Duitse woord Gestalt
betekent ‘geheel’, ‘vorm’ of ‘samenstel’. Gestaltpsychologen meenden dat een groot deel van onze
perceptie wordt gevormd door aangeboren en in de hersen verankerde factoren.
- We nemen een vierkant waar als een enkel figuur en niet als vier lijnen.
- Ze verdelen een percept in figuur en grond.
Figuur = een patroon, oftewel Gestalt, waar alle aandacht naartoe gaat.
Grond = de achtergrond. Het deel wat geen aandacht trekt.
- Subjectieve contouren = omtrekken die wel worden waargenomen, maar niet in het
stimuluspatroon voorkomen (hersenen hebben een afkeer tegen lege plekken)
Sluiting = dit mechanisme zorgt er voor dat incomplete figuren als compleet worden
gezien. Ontbrekende randen rond lege plekken en barrières worden aangevuld.
Mensen zijn van nature geneigd stimuli waar te nemen als compleet en in evenwicht
zelfs als er in werkelijkheid onderdelen ontbreken. (het kan heel irritant als z’n
sluiting niet lukt, bv. bij een telefoongesprek mee luistern)
- Onderzoek van Max Wertheimer leidde tot wetten van perceptuele ordening
Wet van gelijkenis = we voegen dingen samen die op elkaar lijken (alle karnemelk
pakken zijn rood)
Wet van nabijheid = we voegen dingen bij elkaar als ze zich bij elkaar in de buurt
bevinden.
Wet van continuering = we stellen ononderbroken figuren verkiezen boven die van
losse en onsamenhangende figuren
- Wet van Prägnanz (pregnantie) = de algemene Gestaltprincipe. we kiezen bij voorkeur het
eenvoudigste patroon dat ons de minste cognitieve inspanning kost.
Concluderen door leren = theorie van Hermann von Helmholtz, die stelt dat een waarnemer eerder
opgedane kennis over de omgeving gebruikt bij het interpreteren van nieuwe sensorische informatie.
Op grond van deze kennis construeert de waarnemer conclusies en logische vermoedens over de
betekenis van sensatie.
, - Perceptuele identificatie wordt zowel bepaald door de context en jouw verwachtingen als
door de uiterlijke kenmerken van een voorwerp. (soms kan je een kennis niet herkennen als
je hem in een andere stad/situatie tegenkomt).
- Perceptuele predispositie = een gereedheid om een specifieke stimulus te herkennen in een
bepaalde context. (een vrouw die net moeder is geworden is er op gefocust om het huilen
van een baby op te merken)
- Cultuur kan ook invloed hebben hoe je naar dingen kijkt zo hebben chinezen een meer
holistische kijk, en kijken Amerikanen meer kijken naar voorwerpen of functies
Beide theorieën zijn juist. Dat wil zeggen dat al onze perceptuele processen invloed vertonen van
zowel nature (aangeboren Gestalten) als nurture (aangeleerde percepten).
H4 Geheugen
We moeten beweringen op basis van herinneringen afwegen tegen ons inzicht in het geheugen. We
moeten de antwoorden op de volgende vragen kennen:
- Registreert het geheugen accuraat alles wat we ervaren
- Herinneren we ons onze meest emotionele ervaringen het beste, zowel goede als slechte?
- Hoe betrouwbaar zijn herinneringen aan ervaringen uit de vroege jeugd?
- Hoe gemakkelijk kunnen herinneringen door suggesties worden veranderd?
- Zijn onze levendigste herinneringen nauwkeuriger dan minder levendige herinneren
Dit wordt allemaal besproken
4.1 Wat is het geheugen
Cognitief psychologen definiëren het geheugen als een systeem dat informatie codeert, opslaat en
weer terughaalt. Het is een cognitief geheugensysteem dat informatie krijgt van de zintuigen en een
gedeelte daarvan omzet in betekenisvolle patronen die opgeslagen kunnen worden voor eventueel
later gebruik. Deze geheugenpatronen vormen vervolgend de grondstof voor gedachten en gedrag.
Dankzij dergelijke geheugenpatronen kun je het gezicht van een vriend herkennen, fietsen, een
uitstapje herinneren. Het kernconcept definieert ons geheugensysteem als = het geheugen van de
mens is een informatieverwerkingssysteem dat constructief werkt om informatie te coderen, op te
slaan en weer terug te halen
Breinleren = een relatief nieuwe benadering van leren die vertrekt vanuit de vaststelling dat het
leerproces kan worden gestimuleerd door rekening te houden met onze kennis van het brein.
Door recente ontwikkelingen in de cognitieve neurowetenschap weten we dat het menselijk brein
verandert onder invloed van leerprocessen. Dit noemen we neuroplasticiteit. Het betekent dat we
door te leren onze geheugencapaciteit en onze intelligentie kunnen verhogen (use it, or lose it).
Metaforen voor het geheugen
Metaforen die bekent zijn over het geheugen zijn dat het een bibliotheek is of een videocamera. Dit
klopt alleen niet. Cognitief psychologen zien het geheugen van de mens als een interpretatief
systeem dat informatie opneemt en vervolgend, als een soort kunstenaar, bepaalde details
verwijdert en de rest in betekenisvolle patronen reorganiseert. Dit wordt het
informatieverwerkingsmodel genoemd. Bij dit model ligt de nadruk op het gegeven dat het
geheugen functioneel is, dat wil zeggen dat het een aantal nuttige functies voor ons uitvoert. De
meest elementaire functies van het geheugen zijn het coderen, opslaan en terughalen van
informatie.
De drie essentiële functies van het geheugen (coderen, opslaan en terughalen)