Wetenschapsfilosofie voor de geesteswetenschappen 3e editie
M. Leezenberg en G. de Vries
Vooraf
In deel 1 worden standaardbeelden van wetenschap besproken, na een algemene inleiding in
hoofdstuk 1.
In deel 2 wordt het ontstaan van de geesteswetenschappen besproken.
In deel 3 worden de hoofdstromen en stijlen van de geesteswetenschappelijkonderzoek besproken
die zich in de 20e eeuw ontwikkelden met hun intellectuele achtergronden.
In deel 4 komen ontwikkelingen die de laatste decennia veel discussies opgang hebben gezet
aanbod.
In de laatste 3 delen wordt ook ingegaan op de relevante ontwikkelingen in de sociale
wetenschappen die van invloed zijn geweest op de discussies over de aard en methoden van de
geesteswetenschappen.
1: inleiding
1.1 de taken van de wetenschapsfilosofie
Geschiedenis behoort samen met anderen tot de geesteswetenschappen
(Geisteswissenschaften/Moral Sciences). Er zijn op het eerste gezicht veel verschillen tussen de
disciplines in de geesteswetenschappen (blz 15). Ook hebben sommige vakken genoeg aan een
bibliotheek en laptop terwijl anderen een lab nodig hebben, ook de talen verschillen.
Maar hoezo kan het dan toch onder 1 term geschaard worden (blz 16)? Op deze en de
andere vragen op blz 16 legt de wetenschapsfilosofie zich toe. Hierin wordt vooral op de
argumentatie gelet van de verschillende vakgebieden. Wetenschapsfilosofie heeft 2 taken:
1. beeld van wetenschap schetsen zodat de bijzondere aard van kennis en de argumentatie
naar voren komt. Hierbij wordt de epistomologische aanspraken gerechtvaardigd, zoals de
claim dat de waarheid beter bereikt wordt. Een benadering moet beoordeeld worden op zijn
filosofische adequaatheid.
2. Ze moeten een beeld schetsen dat in de loop van tijd als wetenschappelijk handelen is
aanvaard. Hierdoor verschillen wetenschapsfilosofen zich van andere. Ook wordt een
beschrijvende en/of historische adequaatheid vereist.
Over deze 2 taken zijn alsnog verschillende meningen, ook over de balans tussen de 2 (blz 17).
Voornamelijk voor 1970 was geschiedenis meer een illustratie en was punt 1 van belang, dit keerde
na 1970. Dit is goed te zien in het boek van T.S. Kuhn (the structure of scientific revolutions).
Er zijn ook andere verschuivingen, zo zijn meer ‘wetenschappen’ (geneeskunde bijv)
onderzocht. Het verschil tussen zuiver en toegepaste wetenschappen heeft veel belang gekregen,
maar de claim dat er eerst naar zuiver moet worden gekeken en dan naar de praktijk is niet meer zo
sterk aanwezig, zo ook in de geesteswetenschappen (vb over schrijven blz 17). Ook de houding
richting sociale geesteswetenschappen is veranderd. Soms ontstaat er door wetenschapfilosofische
bemoeienis een nieuw onderwerp, bijv het behaviorisme.
In wetenschapsfilosofie draait het om de methodologie (met stijlen van
argumenteren/methoden) wat aandacht aan verschillende thema’s geeft (blz 18): de taken van
wetenschappen / manier van legitimeren van de controle van wetenschappelijke productie en de
organisatie / invloed (effecten) maatschappij en cultuur op wetenschap en andersom. Dit soort
thema’s roepen fundamentele vragen op (blz 18-19).
De thema’s zijn dus niet ‘geheel onschuldig’. En men moet zich aan bepaalde standaarden
houden om zijn werken gepubliceerd te krijgen. Ook bestaan er controverses en clusters van
problemen en levert wetenschapsfilosofie geen kant en klaar beeld op van iets.
,1.2 kennis en waarheid
de grieken maakten al onderscheid tussen kennis (episteme) en opinie (doxa). Episteme staat voor
tijdloze noodzakelijke waarheden en voor antwoorden op vragen waarom iets zo is zoals het is. doxa
zijn standpunten uit een bepaalde periode, groep of individu. Academici zijn dus bezig met episteme.
Dit alles krijgt weer een oplevinf in de wetenschappelijke revolutie, waarin expirimenten en
wiskundige methodes worden gecombineerd met inzicht in de werkelijkheid buiten de menselijke
geest: de objectieve werkelijkheid. Het moet streven naar de waarheid van Aristoteles, die op
meerdere manieren bereikt kan worden (blz 20). Hierbij moet gebruik worden gemaakt van een
zuivere bron.
In de wetenschappelijke revolutie zijn zuivere bronnen vooral zintuigelijke ervaringen =
empirische wetenschap door middel van controleerbare dingen. Hierbij moeten er aan een aantal
dingen voldaan worden:
vaagheden etc moeten worden vermeden in verslagen.
De actie moet reproduceerbaar zijn, waarheden zijn immers altijd zo.
De manier van onderzoek moet bekend zijn zodat men het na kan doen en kan controleren.
Ook de zintuigelijke verwervingen moeten aan regels voldoen:
Er mogen geen onwaarheden geintroduceerd worden.
Hierdoor wordt er dus gebruikt gemaakt van wiskunde, statistiek en logica.
Wetenschappelijke discussies moeten dus zuiverheid bevorderen, dus ad hominem mag niet. Men
moet emoties bedwingen.
Gedachtegoed over wetenschap uit de revolutie zien we nu nog steeds, in bijv onderwijs en
artikelen. Voor serieuze wetenschap gelden normen en waarden, die de kennis laten groeien mits
men zich er aan houdt. Wetenschap geeft dus alleen info over middelen, maar niet over doelen, en
is dus waardevrij.
Soms is de invloed van natuurwetenschappen te merken in werken uit de
geesteswetenschappen, zoals in het boek van R.W. Fogel en S.L. Engerman (time on the cross) (blz
22-24 over dit boek en effecten etc). toen bleek dat hun boek niet klopte, is men in staat gesteld om
talloze vragen hierover te stellen. Zodra je dat doet, ben je bezih met wetenschapsfilosofie.
1.3 interpretatie en perspectief
als de wetenschap dus de waarheid moet vinden, dan kan er uit de zaak van Fogel en Engerman
worden opgemaakt dat wanneer er een nieuwe bewering ontstaat, deze goed is en de oude fout of
dat de nieuwe fout is en de oude goed. In de geesteswetenschappen zit dit anders, omdat hierin
werken worde bestudeerd, bijv een boek. Vaak wordt er gekeken naar werken vanuit perspectieven
en kunnen opvattingen naast elkaar bestaan. Interpreteren is dus van belang.
Hieruit volgen ook weer verschillende vragen, blz 25. Een voorbeeld over Umberto Eco en
zijn interpretatie over een tekst van Rossetti over Dante bijv pst hierin (25-26). Welk soort
argumenten kunnen een interpretatie ondersteunen? De vragen op blz 26 geven weer een deel aan
van een voorbeeld van wetenschapsfilosofie.
1.4 eenheid en fragmentatie
misschien hebben de geesteswetenschappen wel een overeenkomst in object: de producten van de
menselijke geest. Simpelweg de cultuur. Hierin heeft de canon een belangrijke rol. Sommigen legden
zich ook op populaire dingen toe, zoals muziek en strips. Deze rekenen zich vaak onder de cultural
studies. Vaak wordt bestudeerd wat poplair is, ook in de geschiedenis bijv, dat soms een
uitzondering vormt.
Een andere overeenkomst zou een methode zijn. Maar dit houdt niet lang stand. Om echt
overeenkomsten te zien moeten we kijken naar de oorsprong, wat gedaan wordt in deel 2. Ook de
bewering dat geesteswetenschappen in Europa zijn ontstaan is niet waar, blz 28-29. De huidige vorm
komt wel uit europa, waarbij onderscheidt tussen mens en (boven)natuur(lijke) moet worden
gemaakt. Tot aan de 19e eeuw volgde men de wetenschappelijke indeling van Aristoteles:
,theoretische, praktische en poetische wetenschappen, zonder ruimte voor mens geest en cultuur.
ook had hij hulpvakken (organon). Ook hadden de middel eeuwse vrije kunsten geen plaats voor
geesteswetenschappen.
Een ander probleem is dat als geesteswetenschappen daadwerkelijk uit 19 e eeuws europa
komen, waarom mensen die zich met die aspecten bezighielden neit verwantschap zagen? We
kunnen zeggen dat de geest en mens die worden bestudeerd in de huidige geesteswetenschappen,
voor de 19e eeuw niet bestonden door gebrek aan bepaalde instituties etc. rond 1800 was er een
soort geesteswetenschappelijke revolutie. Hoe is dit toe stand gekomen? ontwikkeling nieuwe
filosofische kaders en ideeën, die nodig waren door maatschappelijke veranderingen en ze vonden
plaats door institutionele veranderingen en vonden plaats in universiteiten (blz 32).
Uni’s moesten bijdrage aan de bildung. Opkomst geesteswetenschappen is nauw
verbonden met opkomst van moderne natiestaat. Beschrijving werking uni’s vroeger en
aanpassingen van Von Humboldt blz 32-33.
Het onderscheid tussen natuur-, sociale en geesteswetenschappen is te danken aan
institutionele ontwikkeling. Na WOII neemt het aantal mensen in wetenschappen enorm toe en de
fragmentatie ook. Hierdoor ontstaan veel debatten (blz 34) die duidelijk maken dat meer dan de
toekomst van geesteswetenschappen op het spel staan.
Het stellen van wetenschapsfilosofische vragen kan door verschillende dingen gestimuleert
worden en hoeven geen rechtlijnig antwoord te geven. Toch bestaan er in de antwoorden veel
(nationale en internationale) verschillen. Het is handig om een voorlopige 2 deling te maken tussen
tradities die het ideaal van wetenschappen formuleren en tradities die geestes en sociale
wetenschappen formuleren. Deze wordt in de volgende hoofdstukken behandeld en uitgebreid.
!Resumé op blz 36!
Deel 1: Standaard Beelden van Wetenschap
2: De geboorte van de moderne natuurwetenschappen
2.1 de wetenschappelijke revolutie
Huidig beeld van de wetenschap in de samenleving is nu nog groten deels gebaseerd op de
wetenschappelijke revolutie. Hierin worden inzichten geformuleerd door theorieën die op
waarheden zijn gefundeerd. Deze theorieën hebben wetten die relaties tussen empirische
regelmatigheden bepalen, deze hebben een universeel karakter. Theorieën zjin correct doordat ze
met de feiten overeenstemmen.
Hiermee kunnen nieuwe feiten worden afgeleid door voorspellen, en als dit klopt heet het
een confirmatie.
Wat maakt de natuurwetenschappen zo bijzonder? Het antwoord dat de mensheid bevrijd is
van bijgeloof en religieuze dogmatiek uit een donkere wereld is fout, aangezien in de Griekse
oudheid mensen als Aristoteles, Plato, Pythagoras (en later Ptolemaeus) systematisch onderzoek
verrichten. Ook de Islamitische en Aziatische wereld kenden wetenschappelijk onderzoek
(voorbeelden hiervan op blz 40-41).
De wetenschappelijke revolutie in Europa is revolutionair, doordat er een specifieke
combinatie van wiskundige technieken en systematische waarnemingen werd gebruikt, wat in de
oudheid etc alleen los gedaan werd van elkaar. De boekdrukkunst, verwerping van Latijn als taal en
nieuwe instituties maken de verspreiding sneller en groter. Deze instituties waren anders dan unie’s,
doordat ze zich niet bezig hielden met bestuderen van oude teksten en theologische kwesties. Ook
werd het humanisme verworpen (blz 41-42).
2.1A Aristoteles en de middeleeuwse wetenschappen
Aristoteles was een enorm invloedrijk persoon die op verschillende gebieden onderzoek deed (blz
42). Zijn ideeën werden tot aan de Renaissance als leidend gezien. Metafysica was een van zijn
belangrijkste vakken.
, Hij gebruikte een combinatie van geestes- en natuurwetenschappen, met als basis het
organon, het geheel aan hulpwetenschappen die de logische en conceptuele basisbegrippen en de
stijlen van redeneren van zijn wetenschappen definieert. Beschrijving van hoe dit in zijn werk ging
blz 42 net onder het midden. Inductie en deductie zijn hierin van belang, en als het goed uitgevoerd
wordt dan worden onbekende dingen uit principes die al bekend zijn. Vanuit onbetwijfelbare
principes wordt via een logisch geldige weg uitspraken gedaan over waarnemingen.
Volgens aristoteles geeft wetenschap dus zekerheid over dingen, en hij doet dus uitspraken
over dingen (blz 43). Aristoteles onderscheid 4 oorzaken van weten:
materiële oorzaak: waar iets uit bestaat.
Vormoorzaak: welke vorm het heeft.
Bewerkingsoorzaak: hoe het tot stand is gekomen.
Doel(oorzaak): welk doel het heeft.
Dit zou op alles toegepast kunnen worden. Aristoteles heeft een teleologische opvatting: dingen
verklaren vanuit het doel (telos) dat ze vervullen. Alles beweegt naar het natuurlijke rustpunt toe:
het middelpunt van de aarde.
Aristoteles bekritiseerd zijn voorgangers en hun theorieën, zoals Pythagoras en
Democriticus, door onderscheid te maken tussen verschillende soorten oorzaken (blz 44).
Expirimenten kunnen niet naar de algemene kennis van de natuur leiden volgens hem doordat ze
kunstmatig zijn ipv natuurlijk.
In de ME werden de bevindingen van Aristoteles aangevuld met Galenus en Ptolemaeus. In
de 11e eeuw werden griekse teksten die in het Arabisch vertaald waren weer naar het Latijns
vertaald, in de Hoge ME. Deze wetenschappen werden gezien als een samenhangend geheel van
kennis. Blz 45-46 beschrijvingen van theorieën van Galenus en Ptolemaeus.
2.1B Het Humanisme van de Renaissance : geleerdheid en welsprekendheid.
Het humanisme was de uitdager van de wetenschappen in de laat/hoog-middeleeuwen. Dit
humanisme is de voorloper van de geesteswetenschappen en heeft niks met natuurwetenschappen.
Het belangrijkste van het humanisme was de herontdekking van klassieke teksten. Cicero was het
voorbeeld voor grammatica, opbouw, retoriek en filosofisch en hij werd het kenmerk van het
Klassieke Latijn.
Petrarca was de belangrijkste persoon die in Europa naar klassieke teksten zocht en ze
probeerde te ontcijferen (zonder systeem). Ook Boccaccio, Valla en Poliziano zijn belangrijke
personen in het humanisme. Deze personen zorgden voor een stap in de richting van systematische
kennis van de klassieke teksten. Hierdoor kon bijv Poliziano verschillende teksten als latere
vervalsingen bestempelen. Hij ontwikkelde ook een systematische vorm van tekstkritiek (blz 48). Dit
moet niet te groot worden gemaakt omdat lang niet alle humanisten dit naleefden.
Door de val van Constantinopel en de uitvinding van de boekdrukkunst kwam alles in een
stroomversnelling. Door de boekdrukkunst werden oude teksten ook veel meer beschikbaar.
Erasmus was in de late Renaissance heel belangrijk, door zijn vertaling van de bijbel. Hij eiste dat de
bijbel net zo behandeld moest worden als elke andere antieke tekst (blz 49). Vanaf de 10 e eeuw
werden volkstalen ook in de literatuur gebruikt.
Humanisme was meer een levenshouding die verering van Oudheid in literatuur,
welsprekendheid en hoofse elegantie omvatte. Men zocht niet naar systematische
onderzoeksmethoden, maar wilde simpelweg teksten bestuderen en de mens bewonderen (quote
blz 50). De humanitas (menselijkheid) van Cicero kreeg een seculiere betekenis, waarin de artes
liberales en heidense literatuur vrijkwamen van theologie. Het seculiere aspect kwam terug in bijv
bestudering van heidense teksten en het zien van de bijbel als een historische ipv heilige tekst.
De renaissance is geen uniek verschijnsel, ook in andere werelddelen en tijden kwamen deze
voor. De Europese versie is bijzonder door de boekdrukkunst. Hierdoor werden enorm veel foutloze
kopiën, in volkstalen, naar een veel groter publiek verspreid dan ooit te voren. Hierdoor kon men