Conclusie, personen en arresten
Hoofdstuk 1: Het Nederlandse juridische landschap
Conclusie: Juridische landschap bestaat uit verschillende rechtsbronnen:
- Soft law
- Internationale verdragen
- Wetgeving
- Jurisprudentie
- Rechtsbeginselen
- Besluiten van internationale organisaties
- Gewoonterecht
Tussen deze rechtsbronnen bestaan grote verschillen betreffende de producent van de
rechtsnormen (wetgever, rechter, gewoonte, staten) en hun herkomst (gemeenten, provincies in
Nederland en rijksoverheid in Den Haag en Brussel/Luxemburg).
Hoofdstuk 2: Nationaal, internationaal en transnationaal recht
Philip Jessup: Introduceerde de term transnationaal recht in 1956. Volgens zijn definitie is alle
grensoverschrijdend recht, dus ook internationaal recht, transnationaal recht. In de hedendaagse
literatuur heeft transnationaal recht een meer beperkte betekenis en dient de term juist om recht
aan te duiden dat nationaal noch internationaal is.
Conclusie:
- De tweedeling tussen nationaal en internationaal recht biedt houvast om de verschillen en
overeenkomsten in kaart te brengen tussen rechtsnormen in het Nederlandse juridische
landschap.
- Nationaal en internationaal rechten komen voort uit aparte rechtsbronnen, zijn autonoom
van elkaar en onderdeel van op verschillende manieren georganiseerde verbanden.
- Overeenkomst tussen nationaal en internationaal recht: de staat is de motor van de
rechtsvorming.
- Binnen de Nederlandse rechtsorde lopen drie vormen van recht door elkaar heen:
o Nationaal recht
o Transnationaal recht
o Internationaal recht
Hoofdstuk 3: Hiërarchie of heterarchie?
Gend en Loos arrest (1963)
Samenvatting: Transportbedrijf Van Gend en Loos werd geconfronteerd met een verhoging van
douanerechten. In het EEG-verdrag van 1957 was afgesproken dat de lidstaten van de Europese
Gemeenschap dat verhoging van in-en uitvoerrechten of vergelijkbare heffingen verboden waren.
Rechtsvraag: Kon Van Gend en Loos zich voor de Nederlandse rechter beroepen op art. 12 EEG-
verdrag of richtte deze bepaling zich alleen tot de Nederlandse staat en konden particulieren zich
hier niet op beroepen?
Uitspraak: Particulieren, onafhankelijk van in Nederland gemaakt recht, kunnen rechten ontlenen
aan Europees Recht. Zij kunnen deze rechten inroepen in procedures voor de nationale rechter als de
Europeesrechtelijke normen voldoende duidelijk zijn en onvoorwaardelijke plichten opleggen aan
lidstaten. Er is geen principieel verschil tussen Nederlands en Europees recht: burgers kunnen aan
beide rechten en plichten ontlenen en naar de Nederlandse rechter stappen om hun recht te halen.
Conclusie: Bepalingen van Europees recht hebben directe ofwel rechtstreekse werking in de
nationale rechtsorde.
Inleiding rechten kern van het recht
1 Lin Lindenbergh
2020/2021
, Costa/Enel arrest (1964)
Samenvatting:
Arrest uit 1964 uit Italië over dat de wetgever in dat land een wet had aangenomen die de
nationalisatie beoogde van de elektriciteitsproductie en distributie. Dit was in strijd met art. 37 uit
het EEG-verdrag. Dankzij van Gend en Loos was duidelijk dat deze bepaling van Europees recht
rechtstreeks werking in Italië. Maar wat was de verhouding tussen de Italiaanse wet en de bepaling
van het EEG-verdrag? Welke ging voor? De vraag van de Italiaanse rechter was of de Italiaanse en
Europese rechtsnormen van gelijke waren en of daarom de voorrangsregel jong gaat voor oud (lex
posterior derogat legi priori) van toepassing was.
Uitspraak: Unierecht kan niet opzij worden gezet door enig voorschrift van Italiaans recht.
Conclusie: Europees recht heeft voorrang boven alle daarmee strijdig nationaal recht, inclusief de
Grondwet.
2 arresten waarbij de burgers zich konden beroepen op verdragen of de bepalingen die ‘naar haar
inhoud een ieder kan verbinden’ en de bepaling daardoor directe werking heeft:
- Spoorwegstaking arrest: De NS spande een kort geding aan tegen de bonden, met de stelling
dat de acties onrechtmatig waren en vorderde dat de bonden hun leden moesten oproepen
de staking te beëindigen en dat de bonden zich moesten onthouden van steun aan de acties.
De bondeden deden beroep artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH). Deze
bepaling handelt over ‘het recht van werknemers en werkgevers om collectief optreden in
gevallen van belangengeschillen, met inbegrip van het stakingsrecht, behoudens
verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten’. De
vraag was of deze bepaling directe werking heeft.
- SGP-zaak: Daar draaide het om de opvatting van de partij dat de vrouw geen passief
kiesrecht toekomt voor de algemeen vertegenwoordigende overheidsorganen. Vrouwen
konden zich namens de partij niet kandidaat stellen voor bijv. gemeenteraad of Tweede
Kamer verkiezingen. Dit op hun geloofsovertuiging dat krachtens God scheppingsorde man
en vrouw weliswaar volstrekt gelijkwaardig zijn, maar niet gelijk zijn en dat elk van hen een
eigen specifieke, van elkaar onderscheiden roeping en plaats heeft ontvangen. De stichting
Proefprocessenfonds Clara Wichmann spande een zaak tegen de staat. De Staat zou
onrechtmatig handelen door niet de maatregelen te nemen die artikel 7, aanhef en onder (a)
en (c) van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen
(Vrouwenverdrag). In cassatie moest de HR beoordelen of deze bepaling uit het
Vrouwenverdrag directe werking heeft.
Solange-jurisprudentie: Een aantal uitspraken van de Duitse federale constitutionele hof, het
Bundesverfassungsgericht met het standpunt dat Europees recht slechts voorrang heeft zolang het
voldoende waarborgen biedt tegen schendingen van de grondrechten van de Duitser grondwet. Dit
constitutionele hof heeft bepaald dat voorrang niet verder kan gaan dan wat het Duitse parlement
aan bevoegdheden aan de EU heeft afgestaan.
Bosphorus: Daar heeft het Europese Hof van de Rechten van de Mens bepaald dat Europees recht
slechts licht getoetst wordt aan het EVRM, omdat het ervan uitgaat dat de Unie een gelijkwaardig
niveau van mensenrechtenbescherming biedt (marginale toetsing).
Kadi-zaak: Betreft een zaak uit 2008 van het Hof van Justitie van de Europese Unie. In de
zogenaamde ‘oorlog tegen het terrorisme’ had de Veiligheidsraad van de VN een aantal resoluties
aangenomen die tot doel hadden personen en organisaties te treffen die banden onderhielden met
de Taliban, Al Quida en Bin Laden. Een van die sancties was de bevriezing van die financiële
tegoeden. Een van de personen die werd getroffen door deze maatregel was een Saoedi-Arabië
Inleiding rechten kern van het recht
2 Lin Lindenbergh
2020/2021
, wonende, vermogende zakenman, Kadi. Op 19 oktober 2001 werd hij op de VN-sanctielijst geplaatst
en op dezelfde dag ook nog op de EU sanctielijst, met als gevolg dat al zijn tegoeden in de Unie
onmiddellijk werden bevroren. Op dat moment was er nog geen enkele rechtsbescherming op VN-
niveau. Daarom richtte Kadi zich tot het Hof van Justitie van de Europese Unie. Hij beriep zich op
grondrechten die beschermd worden door het Unierecht, in het bijzonder het recht om gehoord te
worden, de eerbiediging van zijn eigendom en het recht op effectieve rechterlijke controle.
Perspectief van de zaak vanuit de Unie: Het HvJEU nam een radicaal standpunt in en stelde dat
bescherming van de grondrechten een constitutioneel beginsel is van de Unie. Dit volgt uit vaste
jurisprudentie van het HvJEU, de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten en
internationale mensenrechtenverdragen (waaronder het EVRM), waarbij lidstaten zich hebben
aangesloten. Dit constitutionele beginsel heeft voorrang op alle internationaalrechtelijke
verplichtingen die de Unie en lidstaten aangaan, inclusief resoluties van de Veiligheidsraad.
Het Hof stelde: ‘..bij een internationale overeenkomst opgelegde verplichtingen [kunnen] geen
afbreuk doen aan de constitutionele beginselen van het EG-Verdrag, waaronder het beginsel dat alle
communautaire maatregelen de grondrechten moeten eerbiedigen, wat een voorwaarde is voor hun
wettigheid, die door het Hof dient te worden gecontroleerd in het kader van het door dit Verdrag in
het leven geroepen volledige stelsel van rechtsmiddelen.”
Art. 307 EG / art. 351 VWEU: ‘De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór
1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding gesloten tussen
één of meer lidstaten enerzijds en één of meer derde staten anderzijds, worden door de bepalingen
van de Verdragen niet aangetast.’
Art. 103 VN-Handvest: ‘In geval van strijdigheid tussen de verplichtingen van de Leden van de
Verenigde Naties krachtens dit Handvest en hun verplichtingen krachtens andere internationale
overeenkomsten, hebben hun verplichtingen krachtens dit Handvest voorrang.’
Conclusie: Het hof is slechts bevoegd te controleren of de Europese verordening de toets van de
Europese grondrechtenbescherming kan doorstaan. Het is niet bevoegd zich uit te laten over de
rechtmatigheid van Veiligheidsraad-resoluties die ten grondslag liggen aan deze verordening. Als het
Hof constateert dat een Europese verordening ter uitvoering van een VN-resolutie in strijd is met
Europese rechtsgronden, dan impliceert dat dus niet ‘… dat wordt getornd aan de voorrang van deze
resolutie op internationaal rechterlijk vlak’.
Conclusie:
- Er zijn conflictregels voor als er verschillende rechtsnormen van toepassing zijn op een
bepaald geval en waarbij de uitkomst (mogelijk) tot een verschillende uitkomst leidt.
- Er is een conflictregel wanneer rechtsnormen uit de Nederlandse rechtsorde botsen met
rechtsnormen van de Europese Unie (Costa/Enel) en met een ieder verbindende bepalingen
uit internationale verdragen (art. 93 en 94 Gw).
- Primair Unierecht gaat voor secundair Unierecht.
- Bij de hier bovenstaande botsende regels is er sprake van monisme ‘conflicten kunnen
worden opgelost op basis van de conflictregel hoog gaat voor laag, omdat er een gedeelde
visie binnen en tussen rechtsordes is over wat de hoogste norm is’.
- Wanneer de rechtsordes van het EVRM en de EU botsen, die van de EU en het VN-Handvest
of die van de Duitse grondwet en het Unierecht bijv. dan staan er twee rechtsordes
tegenover elkaar die elk menen dat hun eigen normen de hoogste status hebben kan het
conflict niet worden opgelost door de voorrangsregel hoog gaat voor laag. In deze situaties
heest pluralisme: het naast elkaar bestaan van rechtsordes, die ieder voor zich aanspraak
maken op het hoogste gezag.
- In Nederland geldend recht is een krachtenveld van rechtsordes die intern monistisch zijn,
maar zich tot elkaar deels monistisch, deels pluralistisch verhouden en heeft gevolgen voor
Inleiding rechten kern van het recht
3 Lin Lindenbergh
2020/2021