Hoofdzaken belastingrecht
Marres e.a. 18e druk
Complete samenvatting.
Hoofdstuk 0 – Inleiding
Hoofdstuk 1 - Formeel Belastingrecht
Hoofdstuk 2 De wet Inkomstenbelasting 2001
Hoofdstuk 3 – Loonbelasting
Hoofdstuk 4 – Vennootschapsbelasting
Hoofdsutk 5 – Dividendbelasting
Hoofdstuk 6 - Internationaal en EU-belastingrecht
Hoofdstuk 7 – Omzetbelasting
Hoofdstuk 8 - Overige belastingen
Hoofdstuk 9 - De verhouding tussen de (vennootschappelijke) jaarrekeningen en de (fiscale)
aangifte
,Hoofdstuk 0: Inleiding
0.1 Inkomsten en uitgaven van de overheid.
De overheid heeft geld nodig om collectieve uitgaven, zoals het leger, terrorismebestrijding en het
wegennet, te financieren. Deze uitgaven behoren tot de politieke besluitvorming. Ze zijn afhankelijk
van de politieke prioriteiten, d.w.z. dat er naar de ene bestemming meer geld gaat dan naar de
andere. Niet alleen de bestemming, maar ook de totale omvang van de collectieve uitgaven staat
niet vast. De totale omvang wordt mede bepaald door de inkomsten van de overheid en de leningen.
De vraag hoeveel de overheid kan of wil lenen wordt een EMU-schuld, ofwel een nationale schuld
genoemd. De staatsleningen bedragen in 2015 bijvoorbeeld ruim 4476 miljard euro. Dat is 70,1%
van het bruto binnenlands product (BBP), wat begroot is op 667 miljard.
Belastingen vormen een belangrijke bron van inkomsten voor de overheid. Andere
inkomstenbronnen van de overheid zijn:
• het aandeel van de Staat in de olie- aardgasbaten
• retributies en bijdragen: dit zijn publiekrechtelijk geregelde bijdragen voor
overheidsdiensten. Denk aan griffierechten of de bijdrage om aan een paspoort te komen.
• privaatrechtelijke prijzen voor prestaties van de overheid: denk aan gemeenten die grond
uitgeven in erfpacht en de winst van overheidsmonopolies.
0.2 Belastingheffing
De belastingen vormen het belangrijkste bron van de inkomsten van de overheid. De
rijksbelastingopbrengst bedroeg in Nederland in 2014 ongeveer 181 miljard euro.
Burgers en bedrijven worden door belastingen gedwongen financieel bij te dragen aan de overheid,
zonder dat zij hier een individuele tegenprestatie voor terug krijgen. Dit is ter financiering van de
collectieve uitgaven. De belastingen worden geheven volgens democratisch tot stand gekomen
regels. Deze definitie van belastingen wordt de materiële definitie genoemd.
De formele definitie van belastingen is elke heffing die door de wet zo wordt genoemd.
Deze definitie is van belang omdat op grond van artikel 104 GWbelastingen krachtens een formele
wet geheven moeten worden. . Voor alle andere heffingen, zoals premies voor verplichte collectieve
verzekeringen is delegatie toegestaan. Het verschil tussen beiden is echter moeilijk uit te maken. Dit
komt mede dankzij het toetsingsverbod van art.120 Grondwet.
Dat is ook het standpunt van de burger. Het maakt niet uit of hij premie, belasting of andere
heffingen moet betalen.
Een andere discussie is of de premies volksverzekeringen als belasting moeten worden beschouwd.
Het ene standpunt betoogt dat het niet het geval is omdat het stelsel van volksverzekeringen
gebaseerd is op onderlinge solidariteit. De premies vormen een apart verschijnsel voor financiering
van de uitkeringen. Aan de andere kant wordt uiteen gezet dat er eigenlijk geen wezenlijk verschil
bestaat.
• De kosten van het bestaansminimum zijn een collectieve uitgave. Er is namelijk geen
individuele tegenprestatie voor de burger.De volksverzekeringen worden gefinancierd door
middel van een algemeen omslagstelsel, de premies zijn gedwongen betalingen aan de
overheid.
• De scheiding tussen de algemene middelen en de volksverzekeringsfondsen is kunstmatig.
,Derhalve kan men er vanuit gaan dat de premieheffing voor de volksverzekeringen als belasting kan
worden beschouwd.
0.3 Controle en opsporing van free-riders
De tegenprestatie van de overheid is dus niet individueel. Zij is dus niet erg zichtbaar voor de
burger en wordt vaak als vanzelfsprekend beschouwd. Sommige theoretici zijn daarom van mening
dat belastingen niet (geheel) moeten worden begrepen als geld dat afkomstig is van burgers en
bedrijven. Het moet worden gezien als geheel van het nationale inkomen dat bij de overheid binnen
komt. De belasting vormt een vergoeding voor de bijdrage die de collectieve sector, de overheid,
levert aan haar burgers en bedrijven om zich te ontplooien.
De collectieve sector blijft echter ook gewoon in functie voor degenen die geen belasting hebben
betaald of betalen, zij hebben dus nog steeds toegang tot politie, justitie en andere
overheidsdiensten.. De individuele bijdragen blijven gewoon naar collectieve uitgaven gaan,
waarvan niemand uitgesloten kan worden.
We zien dat bij collectieve uitgaven dus een free riders probleem bestaat. Het begrip van free riders
betekent gewoon dat er niemand je vraagt of je je belasting wel hebt betaald als je gebruik maakt
van de collectieve voorzieningen. Met andere woorden: je kunt gratis meerijden zonder dat iemand
weet dat je de belasting niet betaald hebt. Dit heeft als gevolg dat controle en sanctionering van niet
betalen een must zijn.
De wetgever heeft onder andere volgende controlebevoegdheden aan de fiscus gegeven:
• inzage in boekhoudingen
• toegangsnemingsbevoegdheden
• monsternemingsbevoegdheden.
De door de wetgever vastgestelde sancties:
• boetes tot 100% bovenop het ontdoken bedrag voor ontduikers
• de bevoegdheid tot inbeslagneming en uitwinning van vermogen
• de mogelijkheid van een openbare strafvervolging; gevangenisstraf mogelijk in gevallen van
fraude of obstructie.
0.4 Functies van belastingen.
Belastingen kunnen een financieringsfunctie en/of een instrumentele functie hebben. Het enige doel
van die belasting is dan dat er geld wordt binnengehaald. In zo'n geval wordt gesproken over de
financieringsfunctie (budgettaire functie) van belastingen. De overheid kan de belastingheffing ook
proberen te gebruiken om het gedrag van burgers en bedrijven, en dus de inkomens- en
vermogensverhoudingen, te beïnvloeden. Op die manier passen mensen hun gedrag aan de
belastingheffing aan.. Dit doet zij onder meer door ongewenst gedrag zwaar te belasten en gewenst
gedrag te begunstigen door belastingvermindering of vrijstellingen.
Voorbeeld: het alcoholgebruik kan worden verminderd door het middel van zware belastingen op te
leggen, de zogenaamde sin taxes. De overheid kan dus haar beleidsdoelen bereiken dankzij haar
belastingbeleid. In dit geval spreekt men over de instrumentele functie van belastingen.
Tussen de financieringsfunctie en de instrumentele functie zit geen duidelijke grens. Dit is namelijk
afhankelijk van de politieke opvattingen over de taken van de overheid en de
verantwoordelijkheden van de burgers. Een interessante positie neemt de overheid in ten aanzien
van de milieubelastingen. Zijn zijn van de ene kant bedoeld als een ontmoediging van
milieuvervuilend gedrag. Hier komt het instrumentele aspect van zo een belasting naar voren. Van
, de andere kant zijn zulke belastingen bedoeld om een deel van de gewone financieringsbehoeften
van de overheid te dekken (financieringsfunctie).
Derhalve is de milieubelasting zowel ter financiering als instrumentalistisch van aard.
0.5 De belastingmix
De verhouding tussen de bijdragen die de verschillende belastingsoorten leveren aan de totale
belastingopbrengst binnen een nationale overheidsverhouding wordt de belastingmix genoemd. Het
gaat om belastingen op inkomsten, winst en vermogen (loonbelasting, vennootschapsbelasting,
etc.), kostprijsverhogende belastingen op consumptie en verbruik en belastingen op arbeid.
Vroeger waren directe belastingen (op inkomsten, winst en vermogen) in Nederland en in alle
ontwikkelde landen hoger dan de indirecte belastingen (kostprijsverhogend: consumptie en
verbruik). Men vond dit een teken van een ontwikkelde maatschappij en de instrumentele functie
kon beter tot zijn recht komen.
Dit komt omdat de heffing van directe belastingen een verder ontwikkeld overheidsapparaat en
verder ontwikkelde metings- en controlemogelijkheden vergt dan de heffing van indirecte belasting.
Ook kan de overheid met directe belastingen inkomens- en vermogensverhoudingen beïnvloeden.
Volgens de econoom Laffer (Laffer- curve) bestaat er een punt in het inkomstenbelastingtarief, dat
punt ligt beneden de 50%, waar de optimale verhoudingen tussen opbrengst, compliance
(medewerking), en perceptiekosten bestaat. Tot dat punt blijven de opbrengsten stijgen als men het
tarief verhoogt, zonder aanzienlijke inspanningen. Echter rond de 50% gaan belastingplichtigen
afhaken. De opbrengst stijgt dan niet zonder meer bij verhogingen van het tarief. Dat komt doordat
belastingplichtigen dan aan belastingontwijking en –ontduiking gaan doen, waardoor de
uiteindelijke belastingopbrengst lager uitvalt.
In de jaren tachtig begon men echter te twijfelen aan het feit of de overheid zoveel moest ingrijpen
in de samenleving en de effectiviteit ervan. Daarom heeft er een correctie plaatsgevonden. Deze
correctie bestond uit een ongedaanmaking van de verfijning in de directe belastingen. Dit pakket
bestond uit overheidsbezuinigingen in combinatie met tariefverlagingen en grondslagverbredingen.
Kortom, de belasting werd verlaagd maar er vielen meer mensen onder.
De Nederlandse Wet inkomstenbelasting 2001 is een verdere globalisering van het belastingstelsel
doordat de belastingdruk verschoven is van de directe belastingen naar de indirecte belastingen. Er
wordt niet meer gepoogd de werkelijke vermogensinkomsten te belasten (box 3) en de aftrek van
verwervingskosten voor werknemers is afgeschaft. De winstbelasting en de loonheffing ging
omlaag, aftrekposten verdwenen en een forfaitaire vermogensrendementsheffing werd ingevoerd
(box 3). Ook gingen de ecotaxen en de omzetbelasting omhoog. Budgettair gezien brengen de
directe belastingen het meeste op: 107,3 miljard in 2013. De indirecte belastingen brachten in dat
jaar 73,6 miljard op.
0.6 Indeling en structuur
Belastingen verschillen naar hun structuur en indeling. De algemene formule voor belastingen luidt
als volgt: grondslag x tarief = belastingschuld.
Grondslag is dat wat de wetgever wil belasten. Grondslag kan alles zijn: inkomstenbelasting (IB),
het houden van een auto, vliegtuig, het rijden op een weg (motorrijtuigbelasting: MRB), registratie
van een kenteken voor een auto (BPM; belasting van personenauto’s en motorrijwielen) en
belastingen met betrekking tot huizen (overdrachtsbelasting, OvdB; gemeentelijke
onroerendezaakbelasting OZB, etc).
Let er op dat bepaalde elementen de grondslag kunnen veranderen. Een vrijstelling bijvoorbeeld
zorgt dat de grondslag verkleint omdat minder mensen daadwerkelijk hoeven te betalen.