Hoofdzaken belastingrecht 14e druk Carmen Vorst
Hoofdstuk 2 - Inkomstenbelasting
Het totaalwinstbegrip omvat een zeer ruim omschreven winstbegrip: ‘de gezamenlijke voordelen die,
onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming.’ Het
totaalwinstbegrip ziet op het totaal van de voordelen die gedurende het bestaan van de
onderneming winst uit onderneming vormen, terwijl het jaarwinstbegrip die totaalwinst in jaarmoten
verdeelt en bepaalt in welk jaar welk deel van de totaalwinst in de heffing wordt betrokken. Indien
een transactie niet tot de normale bedrijfsuitoefening behoort, kan het voordeel slechts tot de winst
uit onderneming worden gerekend indien de gunstige afloop van een transactie door de
bedrijfsuitoefening kan worden voorzien dan wel worden beïnvloed. Uitgaven die weliswaar gedaan
zijn met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, zijn desondanks niet aftrekbaar
indien geen redelijk denkend ondernemer kan volhouden - gelet op de wanverhouding tussen de
kosten en het nut van de uitgaven- die uitgaven met het oog op de zakelijke belangen van de
onderneming te maken. Ingeval de kosten onzakelijk hoog zijn, kunnen de kosten tot het bedrag dat
door een redelijk denkende ondernemer zou zijn gemaakt, wel in aftrek worden gebracht. Het
meerdere van de kosten kan dan worden gezien als een onttrekking en is dientengevolge niet
aftrekbaar.
Bij panden die zowel voor zakelijke doeleinden als voor privédoeleinden worden gebruikt, kan ook
nog splitsing plaatsvinden, in die zin dat het winkelgedeelte tot het ondernemingsvermogen wordt
gerekend, terwijl het woongedeelte tot het privévermogen wordt gerekend (alleen als de delen
afzonderlijk kunnen worden geëxploiteerd).
De wetgever heeft gemeend op een aantal punten uitdrukkelijk af te moeten wijken van het
totaalwinstbegrip. Enerzijds worden bepaalde voordelen niet tot de winst gerekend: de zogenoemde
objectieve vrijstellingen. Anderzijds worden bepaalde uitgaven en lasten, niettegenstaande de
omstandigheid dat zij gedaan zijn met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, niet in
aftrek toegelaten.
- Bosbouwvrijstelling. Voordelen uit het bosbedrijf (bedrijf dat gericht is op de
instandhouding van de houtopstand) worden niet tot de winst gerekend. De ratio van
deze vrijstelling is bescherming van het bosbezit.
- Landbouwvrijstelling. Waardeveranderingen, die samenhangen met de conjunctuur of de
inflatie van de in een landbouwbedrijf gebruikte grond worden buiten de winst
gehouden.
- Kwijtscheldingswinstvrijstelling. Indien een zakelijke crediteur van een ondernemer
overgaat tot kwijtschelding van zijn vorderingen, dient te worden nagegaan welk motief
aan deze kwijtschelding ten grondslag ligt. Indien deze kwijtschelding met een zakelijk
motief geschiedt, vormt die kwijtschelding in principe winst uit onderneming. Indien de
kwijtschelding echter geschiedt om de persoon van de ondernemer te bevoordelen is de
kwijtschelding geen voordeel uit onderneming. De bevoordeling vindt dan in de
privésfeer plaats en het voordeel wordt dan vervolgens geacht door de ondernemer als
kapitaalstorting in de onderneming ingebracht te zijn.
Kosten van een onderneming komen in aftrek bij het bepalen van de winst uit onderneming. Op dit
principe wordt om een aantal redenen inbreuk gemaakt. Enerzijds geldt dit voor uitgaven waarvan bij
een fiscale aftrek afbreuk zou doen aan de effectiviteit van ander overheidsbeleid. Anderzijds betreft
het kosten waarbij een beperking in aftrek wordt toegepast wegens een naar de mening van de
wetgever aanwezig privé-element in kosten.
1
,In het geheel niet aftrekbare kosten en lasten:
- het voeren van een zekere staat;
- vaartuigen die worden gebruikt voor representatieve doeleinden;
- geldboeten opgelegd door de Nederlandse strafrechter, bestuurlijke boeten en
naheffingsaanslagen en wielklemkosten voor de parkeerbelastingen;
- misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige is veroordeeld of een schikking heeft
getroffen;
- wapens en munitie;
- gevaarlijke dieren;
- giften, beloften of diensten ten gunste van ambtenaren, rechters of politici indien blijkt
dat sprake is van een strafbaar feit.
Kosten en lasten die tot een bedrag van €4.400 (of voor 26.5%) niet in aftrek kunnen worden
gebracht:
- voedsel, drank en genotmiddelen;
- representatie, daaronder begrepen recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak;
- congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke.
De belastingplichtige kan er ook voor kiezen 73.5% van deze kosten af te trekken.
Aftrekbeperkingen ten aanzien van uitgaven ten behoeve van de ondernemer zelf (niet aftrekbaar):
- werkruimte in de privéwoning;
- telefoonabonnement ter zake van telefoonaansluitingen in de woonruimte;
- literatuur, met uitzondering van vakliteratuur;
- kleding, met uitzondering van werkkleding;
- persoonlijke verzorging;
- reizen en verblijf in verband met cursussen en dergelijke, voor zover deze meer bedragen
dan € 1.500, tenzij de aard van de door belastingplichtige verrichte werkzaamheden
noodzaakt tot het bijwonen van de cursus en dergelijke;
- bepaalde tot het privévermogen van de ondernemer behorende of door het privé
gehuurde apparatuur.
In een stelsel van jaarlijkse belastingheffing, zoals wij dat kennen, dient de totaalwinst over de jaren
te worden verdeeld. Het deel van de totale winst dat aan een bepaald jaar kan worden toegerekend,
wordt jaarwinst genoemd. In principe vormt de som der jaarwinsten derhalve de totale winst. Hieruit
volgt het beginsel van de balanscontinuïteit. Het ondernemingsvermogen aan het begin van een
bepaald jaar dient in principe gelijk te zijn aan het ondernemingsvermogen aan het einde van het
voorafgaande jaar.
“De in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik, met
inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. De
bestendige gedragslijn kan alleen worden gewijzigd indien goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt.“
Behalve volgens koopmansgebruik vindt de waardering van bedrijfsmiddelen en onderhanden werk
volgens andere regels plaats. Ook door onttrekking aan de onderneming in een bepaald jaar ontstaan
voordelen in dat jaar. Onttrekking aan de onderneming geschiedt als er geen speciale regels gelden
tegen de waarde in het economische verkeer. Het verschil tussen deze waarde en de boekwaarde op
het tijdstip van de onttrekking valt dan in de winst.
2
,
, Goed koopmansgebruik kent een aantal beginselen, waaronder: realiteitszin, eenvoud en
voorzichtigheid. De realiteitszin eist:
- dat de wijze van winstbepaling waarborgen bevat tegen willekeurige winstverschuivingen
van het ene belastingjaar naar het andere, of naar de verre toekomst;
- dat de winst van een bepaald jaar slechts beïnvloed wordt door gebeurtenissen die geheel of
gedeeltelijk op dat jaar betrekking hebben;
- dat rekening wordt gehouden met de economische werkelijkheid met veronachtzaming van
juridische en andere constructies;
- dat niet in twijfel wordt getrokken wat zeker is en omgekeerd;
- dat ongerealiseerde nadelen niet in aanmerking mogen worden genomen als
ongerealiseerde voordelen, die door dezelfde omstandigheid ontstaan, niet in aanmerking
worden genomen.
De voorzichtigheid eist:
- dat geen winst wordt genomen alvorens het behalen ervan met redelijke zekerheid vaststaat;
- dat de wijze van winstbepaling rekening houdt met de continuïteit van de onderneming.
De eenvoud brengt met zich mee:
- dat het door de ondernemer gekozen stelsel van winstbepaling praktisch uitvoerbaar moet
zijn;
- dat de aan de wijze van winstbepaling te stellen eisen aan de aard en de omvang van de
onderneming moeten worden aangepast.
Het vorenstaande leidt ertoe dat opbrengsten in aanmerking worden genomen in het jaar waarin de
vordering ontstaat en de prestatie door de onderneming in geleverd. Er moet dus aan beide
voorwaarden worden voldaan om een opbrengst tot de winst te rekenen (realisatiebeginsel). Kosten
die aan opbrengsten zij toe te rekenen, worden in aanmerking genomen in het jaar waarin de
opbrengsten tot de winst worden gerekend (matchingbeginsel). Kosten die niet aan bepaalde
opbrengsten kunnen worden toegerekend of waarbij het onzeker is dat zij ooit tot opbrengsten
zullen leiden, worden in aanmerking genomen in het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.
In het ondernemingsvermogen wordt onder meer onderscheid gemaakt tussen bedrijfsmiddelen en
voorraad. Van een bedrijfsmiddel is sprake bij een tot het ondernemingsvermogen behorende zaak
die in tegenstelling tot zaken die voor de omzet zijn bestemd, behoort tot het vaste kapitaal en
bestemd is om voor de uitoefening van de onderneming te worden gebruikt. Tot de bedrijfsmiddelen
worden niet uitsluitend gerekend die zaken waarvan de ondernemer de juridische eigendom bezit,
maar ook die zaken waarvan de ondernemer niet de juridische maar wel de volledige economische
eigendom bezit. Bij investeringen in gebruiksrechten vormt de achterliggende onroerende zaak niet
het bedrijfsmiddel, maar het gebruiksrecht zelf. Tot de kostprijs van een bedrijfsmiddel worden niet
uitsluitend gerekend de met de aankoop of voortbrenging gemoeide kosten, maar ook de kosten van
werkzaamheden hetzij voor onderhoud, hetzij ter verbetering, die zijn verricht om het bedrijfsmiddel
in de staat te brengen waarin de ondernemer het voor zijn onderneming wil gebruiken. Ook
financieringskosten die gemaakt worden voordat het bedrijfsmiddel in gebruik wordt genomen,
moeten tot de kostprijs worden gerekend. Indien aannemelijk is dat een bedrijfsmiddel als gevolg
van het gebruik binnen de onderneming slijt, rijst de vraag op welke wijze de jaarlijkse
afschrijvingslast moet worden bepaald. Een aantal elementen is daarbij van belang:
- de aanschaffings- of voortbrengingskosten;
- de verwachte economische levensduur van het bedrijfsmiddel;
- de restwaarde van het bedrijfsmiddel bij het einde van de economische levensduur van het
bedrijfsmiddel;
- de (on) gelijkmatigheid van de slijtage.
3