Begrippenlijst
Afwijkend gedrag = ongewenst, deviant of grensoverschrijdend gedrag is gedrag dat afwijkt
van geldende culturele normen. Een specifieke vorm is het delict.
Anomie (merton) = afwezigheid of afwijzen van standaarden of waarden.
Ascetisme = Calvinisme: is het streven naar of het beoefenen van een reine levenswandel
door de eigen hartstochten en begeerten te beteugelen en zelftucht toe te passen. Sober
leven.
Assumptie van beleid = Formeel, normatief en causaal. Onder veel (sociaal) beleid ligt de
assumptie dat de doelgroep baten en kosten afweegt bij keuzes. Dit klopt bij veel kwesties
van prijs, vraag en aanbod maar bij veel sociaal beleid klopt de assumptie niet!
1.Te rationeel mensbeeld, 2. Mattheuseffect, 3. Exploitatie, 4. Classificaties, 5. Provocatie, 6.
Over-commitment, 7. Stigmatisering
Back-stage = minder strakke eisen om je rollen te vervullen. Je kunt oefenen met bepaald
gedrag, meer een ontspannen sfeer: heb je volgens Goffman nodig om te de frontstage goed
te kunnen uitvoeren
Basisloon/ Subsistense = is nodig zodat arbeid gegarandeerd blijft voor de kapitalistische
klasse
Behaviorisme = De psychologie gaat hierbij op zoek naar functionele verbanden tussen
gedrag en omgeving, niet naar structuren en andere mentalistische zaken. Daarbij wordt
gezocht naar hoe gedrag en gewoonten tot stand komen, geleerd worden.
Behaviorisme = gedrag van organismen (mens en dier) is een reactie op prikkels uit hun
omgeving. Mead verwierp dit idee!
Bourgeoisie = Klasse in kapitalisme. Eigenaren van productiemiddelen. Hebben macht over
proletariaat
Bureaucratie = een organisatiestructuur die gekenmerkt wordt door aan regels onderheven
procedures, verdeling van verantwoordelijkheid, hiërarchie en onpersoonlijke relaties.
Bureaucratie = instituties die het legaal-rationele gezag van de staat uitvoeren.
Ideaaltypen: Bureaucratie (zes kenmerken) =
1.Wetten en (daarop gebaseerde) 4.Specialisatie van taken
regels zijn leidend 5.Technische competentie
2.Onpersoonlijke toepassing van regels 6.Schriftelijke communicatie
3.Hiërarchische organisatie
Bureaucratische inefficiëntie = Het volgen van regels kost zoveel tijd dat er minder werk
verricht wordt.
Bureaucratische verantwoording aan Managers —> die leggen Democratische
verantwoording af aan Politici
Bureaucratische vervreemding = Door de onpersoonlijkheid is er weinig ruimte voor
uitzonderingen wegens persoonlijke omstandigheden.
Charisma = Een sterke persoonlijke aantrekkingskracht die iemand uitoefent op andere
mensen, die wordt ervaren als een bepaalde uitstraling voor leiderschap.
Classificaties = Sociaal beleid verdeelt mensen in groepen, op basis van hoeveel hulp ze
nodig hebben. De assumptie dat zulke classificaties de werkelijkheid alleen beschrijven klopt
vaak niet. Ze beïnvloeden ook gedrag!
Neveneffecten van classificaties:
1. Discriminatie van mensen ingedeeld in een ongunstige groep.
2. Oneigenlijk gebruik van classificaties door de doelgroep.
, Collectief bewustzijn = gedeelde waarden van de (dominante) meerderheid in een
maatschappij.
Collectief geweten = gemeenschappelijke waarden en sentimenten. Heeft autoriteit over
sociaal gedrag
Commodificatie van arbeid / Objectification = arbeid wordt een product. Arbeid kun je dus
inkopen (arbeiders) en weggooien als je niet meer nodig hebt —> werknemers ontslaan
Commodity = Een commodity is een bulkgoed, een massa-geproduceerd ongespecialiseerd
product, veelal een vervangbaar goed als grondstoffen en agrarische producten.
Communicatieve rationaliteit (invulling van normatieve rationaliteit): het gebruik van
redelijke discussies om gepaste doelen en middelen te kiezen: Habermas!
Communisme = Laatste fase waarbij proletarische klasse een revolutie begint tegen het
kapitalisme. Samenleving van ongelijkheid in werk, privaat bezit en winst is dan verdwenen.
Contract = regels vanuit samenleving over hoe men geacht wordt te gedragen tegenover
andere individuen
Convergentie = landen die dicht bij elkaar liggen ontwikkelen soortgelijke verzorgingsstaten.
Cultureel totalitarisme = De onderdrukking van diversiteit in het uiten van individuele
behoeften en meningen: bereikt door de beperkte gelijkheid van inhoud en keuzes die
beschikbaar zijn in de economische markt.
Culturele competentie = Het bezit van de geschikte familie en sociale klasse achtergrond,
kennis en smaak om cultureel kapitaal te tonen.
Deprivatietheorie = tekort (Absolute deprivatie +Relatieve deprivatie)
Determinisme = filosofisch concept dat stelt dat elke gebeurtenis of stand van zaken niet
zomaar willekeurig is, maar een reden heeft.
Dialectiek van de verlichting = verandering door tegenstelling. Mensen zijn vrij om te
denken, maar er ontstaan dus ook middelen om die te onderdrukken
Dialectisch materialisme: sociale relaties veranderen door conflict tussen klassen met
verschillende materiële condities. Dit vult de bovenstaande begrippen aan
Discretionaire ruimte = Discretionaire ruimte. Er zijn regels, maar de professional mag daar
van afwijken zonder directe goedkeuring leidinggevende.
Dit is een fictie we gebruiken om na te gaan welk gedrag de (meeste) mensen om ons heen ok
vinden.
Economie van de praktijk = Individuen en sociale klassen gebruiken het economische en
culturele kapitaal dat ze hebben om redelijke strategische investeringen te doen die hun
economisch, cultureel en symbolisch kapitaal uitbreiden en maximaliseren
Economische theorie = Westerse economie groeiden fors in 20e eeuw. Dit maakt grotere
uitbagen overheid mogelijk. —> verzorgingsstaat.
Exploitatie = Calculerend misbruik van overheidsbeleid voor doelen waarvoor het niet
bedoeld was.
Externaliteit = extern effect of externe kosten zijn niet gecompenseerde, door derden
gemaakte kosten of geleden schade als gevolg van een economische activiteit. Dit kan
optreden als personen, bedrijven of overheden geen rekening houden met de effecten op de
welvaart van betreffende individuen.
Front = uiterlijke kenmerken van je vertoning, onderdeel van mij front
Front-stage = je alledaagse activiteiten
Functies = Aan functies of disfuncties worden geen positieve of negatieve waarden
toegekend. Met andere woorden, dingen die door mensen vaak als verkeerd of schadelijk
worden beschouwd, kunnen net zo goed tot sociale stabiliteit leiden als dingen die gewoonlijk
als goed of eerlijk worden beschouwd.