Samenvatting Inleiding Methoden & Technieken
Hoofdstuk 1 en 2 Leary
Hoofdstuk 1 Onderzoek naar gedragswetenschap
Psychologie: een wetenschappelijke discipline die gedrag en mentale processen (emotie,
denken) bestudeert met wetenschappelijke methoden.
Het begin van onderzoek naar gedrag
Aristoteles & Buddha
- Stelt vragen over de oorzaken van gedrag, denken en emotie.
Wilhelm Wundt
De eerste onderzoeker op het gebied van psychologie.
Deed onderzoek naar verschillende psychologische processen, zoals sensatie,
perceptie, reactietijd, aandacht, emotie en introspectie.
James McKeen Cattell, een leerling van Wundt, heeft experimentele methoden in het
onderwijs geïntegreerd. (methodologie in het onderwijs)
Doelstellingen van onderzoek naar gedrag
1. Basic research: uitgevoerd om psychologische processen te begrijpen zonder
rekening te houden of het wel of niet toepasbaar/bruikbaar is. Het eerste doel is om
meer kennis op te doen. Vaak is het onderzoek bruikbaar op een manier wat van te
voren niet was voorspeld. Onderzoek naar de hersenfuncties heeft bijvoorbeeld
geleid naar de ontwikkeling van medicijnen die gebruikt kunnen worden bij
(geestelijke) ziekten.
2. Applied (toegepast) research: uitgevoerd om oplossingen te vinden voor bepaalde
problemen in plaats van om de kennis te verbreden. Bijvoorbeeld begrijpen waarom
er kinderen worden mishandeld om op deze manier ook naar een oplossing te
zoeken voor het probleem.
3. Evaluation research/program evaluation: onderzoek naar gedrag gebruiken om
effecten van sociale of institutionele programma’s van gedrag te beoordelen.
Bijvoorbeeld bij een nieuwe lesprogramma kijken waarom het niet werkt of juist wel
werkt.
De waarde van wetenschap voor de student
1. Wetenschap leren begrijpen.
2. In het dagelijks leven kun je beter de wetenschap analyseren en evalueren.
Bijvoorbeeld als je als ouders te maken krijgt met een schoolkeuze tussen een
openbare- of een privé basisschool.
, 3. Het stimuleert de ontwikkeling van kritisch denken.
4. Het helpt om uit te groeien tot een autoriteit, niet alleen op het gebied van
onderzoeksmethodiek, maar ook op het gebied van specifieke onderwerpen.
Wetenschappelijke benadering
1. Systematisch empirisme
Empiricism: benadering van de wetenschap gebaseerd op observatie. (systematisch
kijken hoe iets in elkaar zit)
2. Publieke verificatie
Public verficiation: dat datgene dat wordt beweerd ook gecontroleerd kan worden.
Op deze manier kan namelijk gecontroleerd worden of het onderzoek klopt en zo kan
de onderzoeker zelfcorrigerend naar zijn onderzoek gaan kijken. (andere mensen
moeten kunnen nagaan of iets klopt: doel vergelijken met dezelfde
meetinstrumenten, proefpersonen, bijvoorbeeld uitkomsten)
3. Oplosbare problemen
Een goede theorie, voldoet aan een aantal criteria:
Stelt causale relaties, legt uit hoe één of meer variabelen veroorzaken of leiden tot
specifiek, cognities, emoties, gedrag, of fysiologische reacties.
Is samenhangend in de zin van duidelijkheid, eenvoudigheid, logistiek and
consequentie.
Is zuinig, gebruikt enkele concepten en processen als positief om het fenomeen uit te
leggen.
Genereert de te testen hypotheses die kunnen worden weerlegd door middel van
onderzoek;
Andere onderzoekers stimuleren om het onderzoek uit te voeren en te testen; en
Die een bestaande theoretische vraag oplossen.
Model: beschrijven van de relaties.
Theory: uitleggen/verklaren van relaties.
Wetenschappelijke hypotheses
Het gemak waarmee we achteraf kunnen verklaren zelfs tegenover gebeurtenissen zorgt
ervoor dat wetenschappers sceptisch zijn tegenover post hoc explanations, toelichtingen die
gemaakt zijn na de feit.
Empirische cyclus (belangrijk voor tentamen)
1. Observatie:
Startpunt
, Idee onderzoeksvraag
Vrijheid van ontwerp: de vraag kan overal vandaan komen
Voorbeeld: twee mensen die op straat aan het ruzie maken zijn en dan afvragen
waarom deze twee mensen ruzie maken.
2. Inductie:
Theorie = een verzameling uitspraken/beweringen (proposities) die de relatie
beschrijft tussen een aantal begrippen (concepten). Bijvoorbeeld iemand die een
theorie ontwikkeld over mensen die ruzie maken: “de meeste mensen maken
ruzie in een bepaalde situatie”.
Hypothesen opstellen aan de hand van feiten.
Empirical generalizations: hypotheses die gebaseerd zijn op eerder
geobserveerde resultaten.
De algemene theorie bij de observatie zou kunnen zijn dat mensen vaak ruzie
maken over stressvolle situaties: opvoeding, verhuizing, geld enzovoort.
Probleem bij zo’n theorie: hij is breed/groot, moeilijk te testen.
*Wanneer inductie is gebruikt, ontwikkelen onderzoekers hypotheses vanuit de
geobserveerde feiten, inclusief eerdere onderzoeksresultaten.
3. Deductie (logica):
Terug van de algemene theorie naar een concrete onderzoeksvraag
(werkhypothese).
Het is een voorspelling die uit de theorie volgt.
Als de theorie klopt, dan is er dit aan de hand.
Van algemeen specifiek / concreet.
Bijvoorbeeld: welke proefpersonen zijn er nodig, wat moeten de proefpersonen
doen, welke meetinstrumenten hebben we nodig, waar wordt de proef
uitgevoerd.
Werkhypothese voorbeeld: als mensen verhuizen maken ze vaker ruzie dan
normaal. (Als de algemene theorie klopt dan klopt de concrete onderzoeksvraag
ook.
*Wanneer deductie is gebruikt, starten onderzoekers met een theorie of een model
en stellen ze te testen hypotheses op. Meestal, kunnen verschillende hypotheses
worden afgeleid van een specifieke theorie.
2 soorten definities:
1) Conceptuele definitie: wat wordt met een begrip bedoeld (abstract).
Voorbeeld: beschrijving intelligentie = de mate waarin iemand kan
functioneren binnen zijn of haar cultuur.