WEEK 1: GRONDPRINCIPES VAN WETENSCHAP
psychologie is wetenschappelijke discipline die gedrag en mentale processen bestudeert
met wetenschappelijke methoden
wetenschap is gebaseerd op onderzoek, met m en s leer je hoe je goed onderzoek doet
wetenschap gaat niet om wat je bestudeert maar hoe je dat doet
wetenschappelijke benadering
1. systematisch empirisme. empirisme is kennis vergaren door observatie, zintuiglijke
informatie. tot 16e eeuw dacht men dat je kennis kon vergaren door lang na te
denken, bv de grieken met aristoteles. vanaf 17e en 18e eeuw , locke, . systematisch
houdt in dat je meerdere personen onderzoekt, dit op dezelfde manier doet etc
2. publieke verificatie. als je iets vindt, hoe kan je andere mensen hiervan overtuigen.
door ze alle middelen te geven om het zelf evt na te bootsen. veel tekst en uitleg
over hoe je onderzoek hebt gedaan. mensen doen het na en komen wel of niet op
dezelfde conclusie.
3. oplosbare problemen. is de vraag wel binnen het wetenschappelijke domein te
beantwoorden, bv bestaan engelen niet
wetenschappers doen 2 dingen
1. ontdekken en beschrijven van verschijnselen, patronen en relaties.
2. Verklaringen/theorieën opstellen, toetsen en evalueren
categorieën van gedragsonderzoek
1. descriptief. beschrijven van gedrag en emoties
2. correlationeel. relaties tussen verschijnselen
3. experimenteel. oorzaak en gevolg relaties. hoe reageren ze op elkaar. kenmerken
hiervan zijn manipulatie, random toewijzing en controle
4. quasi experimenteel, als experimenteel onderzoek maar met minder strenge
controle en of geen random toewijzing.
let op signaalwoorden. veroorzaakt hoort vaak bij experimenteel, samenhang hoort
vaak bij correlationeel
verplichte aanwezigheid en voorbereidende opdracht. eindcijfer bestaat uit theorie en
berekeningen tentamen, 70%, en r vaardigheidstoets, 30 procent
empirische cyclus van de groot, 1961
1. observatie. fase waarin idee voor onderzoek ontstaat. het kan overal
vandaan komen, vrijheid van ontwerp. bv waarom maken mensen ruzie
2. inductie. fase waarin vanuit een specifieke observatie een algemene theorie
formuleren, aka algemene hypothese. leap of faith heet dit, want de theorie
is aannemelijk maar je weet nooit 100 procent of dit waar is. theorie is
verzameling uitspraken aka proposities die relatie beschrijft tussen een
aantal begrippen of concepten. bv koppels maken ruzie in stressvolle
situaties. we weten het niet zeker maar het klinkt aannemelijk.
, 3. deductie. het probleem is dat de theorie te breed is. in de deductiefase wordt
een toetsbare werkhypothese afgeleid uit een algemene theorie. inductie is
een aanname, deductie is een logisch proces. als a klopt klopt b ook. de
werkhypothese wordt koppels maken ruzie wanneer ze hun eerste kind
verwachten. je maakt een keuze, verkleint het onderzoeksgebied om het
hapbaar te maken. als de algemene theorie klopt zou de werkhypothese ook
moeten kloppen. in deze fase moet je begrippen goed uitleggen. wat valt er
precies onder ruzie.
2 soorten definities
1. conceptuele definities is wat er met een begrip wordt bedoeld, abstract. vind je in
een woordenboek. niet specifiek.
2. operationele definities weergeeft hoe het begrip wordt waargenomen, gemeten of
gemanipuleerd, concreet. wel specifiek. hoe wordt het gemeten.
4. toetsing. in de toetsingsfase toetsen we werkhypothesen door onderzoek uit
te voeren. dit doe je door data te verzamelen, het analyseren van de
verzamelde data en conclusies te trekken op basis van die analyse naar
aanleiding van de onderzoeksvraag over correctheid van werkhypothesen
5. evaluatie. wat zegt het resultaat over de algemene theorie. kunnen we deze
bevestigen of verwerpen. moet de theorie aangepast worden, uitgebreid,
verbeterd. zitten er tekortkomingen aan ons onderzoek. dit doe je in de
discussion sectie. kritisch reflecteren op je eigen onderzoek. als je iets vindt
dat je niet had verwacht. wat zegt het resultaat van onze werkhypothese over
de algemene hypothese
als we iets hebben gevonden dat de algemene hypothese klopt, kunnen we dan bevestigen
dat deze klopt. nee. want je hebt de theorie bewezen met de theorie zelf omdat je een
werkhypothese hebt afgeleid ervan uit gaande dat de algemene theorie klopt. positief
bewijs, bewijs dat de algemene theorie waar is, is dus logisch onmogelijk
negatief bewijs, dat de theorie niet klopt, is praktisch onmogelijk
kwaliteit van bewijs hangt af van de strengheid van de tests, het aantal bevestigingen, en de
gevarieerdheid van de methoden. dit heet methodologisch pluralisme
variabiliteit en variantie
doel van onderzoek is beschrijven, voorspellen en verklaren van verschillen in gedrag en
mentale processen tussen mensen. variabiliteit. er bestaan veel verschillen tussen
mensen. waarom zijn mensen anders
een variabele is iets dat kan variëren tussen personen of situaties of in de loop van de tijd.
denk aan lengte, motivatie
variantie is een maat voor variabiliteit. een getal.
, WEEK 2: OBSERVEREN & METEN
variabele = datgene dat varieert, verzameling waarden/categorie (leeftijd, reisafstand,
woonsituatie, reistijd)
observeren = via waarneming individuen of hun gedrag in waarden of categorien indelen
meten = aan die waarden of categorien getallen toekennen waarmee gerekend kan worden
2 voorwaarden waaraan variabelen moeten voldoen
1. uitputtend = iedere observatie moet minimaal een waarde voldoen (iedereen heeft
een van de 4 bloedgroepen)
2. wederzijds uitsluitend = iedere observatie maximaal een waarde (niemand heeft 2
bloedgroepen)
als er nog andere opties zijn is het niet uitputtend. soms kan je als onderzoeker niet alle
opties bedenken. -> optie ‘anders’
MEETNIVEAUS
1. nominaal: getallen zijn labels om groepen te onderscheiden. vb:
bloedgroep/woonsituatie. getallen toekennen aan verschillende opties. je kan
hiermee tellen hoeveel data er van elke optie is, maar verder niets. hoeveel 1tjes zijn
er, hvl 2 etc
2. ordinaal: er zit een ordening/volgorde in de scores maar de stappen zijn niet steeds
even groep. bv hoeveelste kind / uitslag hardloopwedstrijd. er zit een volgorde in
maar het verschil tussen bv 1 en 2 is niet per se hetzelfde als het verschil tussen 3
en 4. de verschillen tussen de getallen kan je niet noodzakelijk interpreteren maar de
ordening wel
3. interval. er zit een ordening/volgorde in de scores en de stappen zijn steeds even
groot maar er is geen echt nulpunt (nulpunt = arbitrair). vb: temperatuur, tijdstip
opstaan. 00:00 betekent niet dat er geen tijdstip is, 0 graden celsius betekent niet dat
er geen temperatuur is. je kan optellen en aftrekken met deze getallen maar niet
vermenigvuldigen of delen.
bv wnr het hier 5 uur is is het in het vk 4 uur, en als het
4. ratio: er zit een ordening/volgorde in de scores en de stappen zijn steeds even groot
en het nulpunt is absoluut/echt. vb prijs van een brood. er is een nulpunt, bij 0 euro is
het gratis
, kwalitatief categorisch -> nominaal en ordinaal
kwantitatief numeriek -> interval en ratio
meetniveau hangt ook af van de situatie. vb reisafstand:
als de opties ver/ niet ver zijn, nominaal
als de opties 0-5 km, 5-10 km, 10-15 km zijn, ordinaal
als de opties de afstanden in km zijn, ratio
dataverzamelingsmethoden:
1. observatie
2. fysiologische & neurowetenschappelijke methoden (zelfstudie, p.92-94)
3. zelfrapportage
4. archiefonderzoek (zelfstudie, p.105-109)
OBSERVATIE
= directe observatie van gedrag
3 beslissingen
1. wat is de onderzoekssetting
2. weten deelnemers dat ze geobserveerd worden
3. hoe wordt het gedrag geregistreerd (zelfstudie p.89-91)
1a setting
-Naturalistisch: observeren zoals het zich voordoet. Je zet bv een camera neer in een
bibliotheek.
vb participerende observatie: je gaat zelf als onderzoeker onderdeel worden van de setting.
nadelen: miss dat je minder objectief wordt door banden die je maakt met mensen, miss
hebben mensen door dat je onderzoeker bent en passen hun gedrag aan waardoor het niet
meer geheel naturalistisch is
-kunstmatig (contrived): observeren in kunstmatige setting. vb laboratoriumexperiment
(observatie in gecontroleerde omgeving) of veldexperiment (situatie in echte wereld
gecreëerd). je verandert een situatie maar het is niet in een lab ofzo -> bystander effect)
1b mate van verborgenheid
openlijk (undisguised) vs verborgen (disguised)
openlijk -> deelnemers gaan als ze weten dat ze geobserveerd worden anders gedragen en
wat voor gedrag van je verwacht wordt. dit is reactiviteit
verborgen -> is het ethisch om ergens een camera op te hangen en vervolgens mensen
hun gedrag te observeren zonder dat zij het weten?
oplossingen:
-half verborgen (partial concealment): je vertelt deelnemers dat ze deel gaan nemen aan
een studie, maar je vertelt ze niet precies wat je gaat onderzoeken. achteraf verklaar je dit
alsnog
-indirecte observatie via informanten: bv als je iets te weten wil komen over psychologen,
stel je vragen over hun aan hun familie of vrienden