Hoorcolleges pedagogische praktijk ontwikkeling, onderzoek en beleid
Hoorcollege 1: introductie.
CASUS: Het ministerie OCW wilde een structurele aanpak om sociaalvaardig
schoolklimaat te creëren waarmee gehandeld kon worden wanneer pesten aan
de orde is en om pesten te voorkomen. Naar aanleiding hiervan is een commissie
opgesteld die deze anti-pest programma’s opzet. Dit is een voorbeeld van het
samengaan van praktijk ontwikkeling onderzoek en beleid (hoe ontwikkelt
wetenschappelijke kennis in de praktijk en meetbaarheid ervan).
Validatie: hoe wordt wetenschappelijke kennis in de praktijk opgepakt.
Effectladder: voor effectiviteitspotientie.
1. Trede 0 = werken met impliciete kennis
2. Trede 1 = voorwaardelijk, goed beschreven interventies
3. Trede 2 = veelbelovend, theoretisch goed onderbouwde interventies
4. Trede 3 = doeltreffende interventies, eerste empirische aanwijzingen
5. Trede 4 = plausibel, goede empirische aanwijzingen
6. Trede 5 = werkzaam, sterke empirische aanwijzingen
Criteria en indicatoren voor theoretische en empirische onderbouwing en
randvoorwaarden (delfi methode):
1. Criterium 1: theoretische onderbouwing. Indicatoren:
1.1 Het programma wordt verantwoord met actuele theoretische inzichten
die empirisch getoetst zijn (gebaseerd op observatie)
1.2 Er wordt onderbouwd hoe en waarom het programma de doelen
bereikt.
1.3 In het programma staat dat het gericht is op het voorkomen en/of
verminderen van pesten.
1.4 Er is een definitie van pesten waarin de verschijningsvormen worden
genoemd.
1.5 De gebruikers (onderwijsprofessionals en leidinggevenden), doelgroep
(leerlingen) en andere betrokkenen (zoals ouders, sportclubs en jeugdhulp)
bij het programma zijn omschreven.
1.6 Eventuele uitsluitingscriteria en contra-indicaties staan aangegeven.
1.7 Het programma heeft betrekking op de schoolse situatie (in en om de
school, in de klas).
2. Criterium 2: adequaat en empirische onderbouwd. Indicatoren:
, 2.1 Er zijn eerste aanwijzingen voor effectiviteit beschikbaar op basis van:
a. voldoende opgedane praktijkervaringen met het programma
b. resultaten van empirisch effectonderzoek.
2.2In het effectonderzoek is een adequaat onderzoeksdesign gehanteerd.
2.3 De metingen zijn verricht met betrouwbare en valide instrumenten.
2.4 De beoogde doelgroep is in het onderzoek bereikt.
2.5 De veranderingen hebben betrekking op doelen en doelgroep.
2.6 Er zijn adequate statistische technieken toegepast.
2.7 Er zijn effectgroottes berekend.
2.8 De statistische power van de gebruikte toets is voldoende.
3. Criterium 3: randvoorwaarden van het programma. Indicatoren:
3.1 Er is een handleiding van het programma beschikbaar waarin
tenminste de volgende elementen zijn beschreven: doelen, leerdoelen,
opzet, aanpak, tijdspad, werkvormen, didactische uitgangspunten, rol van
de gebruiker, evaluatie, materialen.
3.2 In het programma is vastgelegd welke competenties (kennis,
vaardigheden) en attitude gevraagd worden van de gebruiker van het
programma.
3.3 In het programma zijn de randvoorwaarden aangegeven die nodig zijn
om het programma goed uit te voeren zoals tijd, geld, middelen, draagvlak
en betrokkenheid scholen.
3.4 In het programma is aangegeven op welke wijze er is gezorgd, of
gezorgd kan worden, voor enthousiasme bij de gebruikers en doelgroep
voor het programma.
3.5 Er is een systeem van evaluatie van tevredenheid bij gebruikers en
doelgroep over het programma beschikbaar, dat interpreteerbare
uitkomsten geeft.
3.6 In het programma wordt beschreven hoe borging van het programma
in het schoolbeleid dient te gebeuren.
Criteria en onderliggende factoren zijn evidence based (= ontwerp is gebaseerd
op empirische wetenschappelijke en theoretische inzichten. Het is gebaseerd op
interventie die werkt. Er zijn dus geen andere factoren die zorgen voor het
resultaat dat te zien is. Causaliteit is aangetoond). Echter blijft het valideren van
behandelingen een inschatting.
Kansrijk: programma’s die voorlopig zijn goedgekeurd, waren eigenlijk niet goed
genoeg/evidence based maar omdat er toch programma’s nodig zijn hebben ze
het betiteld als kansrijk.
Wet op sociale veiligheid: scholen moeten sociaal veilige omgeving bieden
maar scholen mogen dit zelf invullen. Echter komen evidence based
programma’s hierdoor niet aan de orde. Scholen vinden dat dit te weinig ruimte
geeft.
-> later toch besloten dat kansrijke programma’s de kans kregen doorontwikkeld
te worden tot meer werkzame programma’s.
Dit tweejarig onderzoek is samengevat in een beleidsreactie. Echter was er een
discrepantie tussen verschillende partijen.
Onderzoeksconsorium: samenvatting van het onderzoek.
Manier waarom je de resultaten framed bepaald de mate waarin er iets mee
gedaan wordt. Bijvoorbeeld pesten en gedragsproblemen worden door elkaar
gehaald om onderzoek meer bruikbaar te laten lijken.
,Nadelen van evidence based: zie artikel maar veel programma’s vallen af door
deze eisen te stellen.
We streven naar balans tussen practice based (niets weten) en evidence based
(alles weten).
Meer bottom up in plaats van top down. Met pest programma’s is het goed om
niet te richten op ongewenst gedrag (pesten) omdat het kwaad dan al vaak
geschied is. Maar beter om op gewenst gedrag te richten. Positieve insteek.
Met het verwerven van kennis, inzicht en analyse vaardigheden gaan we kijken
naar evidence based interventies. Omdat de resultaten zo bescheiden zijn is het
zaak om te kijken naar welke factoren een programma werkzaam maken.
Pedagogiek is praktische handelingswetenschap.
2 modellen voor methodische voorwaarden voor effectiviteit:
1. Model voor planmatig gezondheidsvoorlichting (Green en Kreuter):
a. Sociale en epidiologische analyse
b. Analyse van risico factoren
c. Bepalen van determinanten van gedrag
Hieruit vloeit een interventieontwerp.
2. Intervention mapping protocol (Bartholomew)
d. Specifiek en operationeel geformuleerde doelen
e. Op theorie en praktijkervaring gebaseerde operationele methodiek
f. Implementatie protocol
g. Evaluatieplan
Hieruit vloeit de implementatie en evaluatie
Allemaal evidence based.
, Hoorcollege 2: gezondheid, gezondheidsvoorlichting en gedragsbeïnvloeding
Het begrip ‘gezondheid’ wordt in verschillende situaties verschillend
gedefinieerd. Het is een difuus begrip (= onduidelijk). Soms hebben onderzoekers
er baadt bij gezondheid op een bepaalde manier de definiëren en interpreteren.
Dit heeft politieke en beleidsmatige implicaties tot gevolg.
Preventie: rol van de overheid met betrekking tot interventieprogramma’s
omtrent gezondheid is het planmatig voorlichten en handelen om gedrag te
beïnvloeden. Voorbeelden van dit soort interventies zijn ‘roken is slecht voor je,
drink met mate, kijkwijzer, eet gezond, frisdrank Tax’.
Gedragsbeïnvloeding: gebeurt aan de hand van preventievragen
voorbeelden hiervan zijn:
1. Hoe krijg je jongeren aan beweging en sport (Heath promotion =
positief gedrag stimuleren).
2. Hoe bepaal je of voorlichting over veilig vrijen effect heeft (Health
protection =ongewenst gedrag afleren/voorkomen).
3. Hoe zorg je dat een folder over kinderen met cara ook echt wordt gebruikt
(Deseas protection= ziektes proberen te reduceren, denk aan
revalidatie).
Definitie gezondheid (World health organisation
(WHO)): gezondheid is een staat van complete
fysieke mentale en sociaal welzijn en niet alleen de
afwezigheid van ziekte of zwakheid (zorgt voor
health protection en health promotion)
Aanvulling hierop is de vaardigheid om
jezelf aan te passen en te managen
tegenover sociale fysieke en emotionele
uitdagingen. Dit is dus meer een dynamische
definitie. Het gaat hierbij om samenhang
tussen verschillende gebieden.
Functioneren, veerkracht en
zelfregie.