Ontwikkeling tijdens Adolescentie en Volwassenheid
HOOFDSTUK 1
Er is lange tijd geen aandacht geweest voor persoonlijkheidsontwikkeling bij volwassenen, er werd gedacht dat
na de adolescentie (als mensen school afronden, ging werken en trouwen) er tot hun dood niet veel veranderde.
Nu zijn psychologen het er over eens dat de volwassenheid niet zo voorspelbaar en constant is als werd gedacht,
hierdoor kwam er meer onderzoek naar. Onderzoekers waren het niet eens over welke theorieën en concepten
gebruikt moesten worden, er ontstonden 3 brede theoretische perspectieven:
1. Early Formation Theories: persoonlijkheidsstructuur wordt in de vroege kinderjaren gevormd en blijft min
of meer het hele leven gelijk. Ervaringen tijdens de kindertijd bepalen de levensoriëntatie tijdens de
volwassenheid. Enkele psychologische theorieën hebben (on)bewust bij gedragen aan deze opvatting;
- Personal construct theory: Early formation theories worden geassocieerd met psychoanalytische
verklaringen voor persoonlijkheidsontwikkeling (deze benadering wordt later besproken),
maar niet alleen Freud heeft bijdragen aan de view dat volwassen persoonlijk al op jonge
leeftijd wordt gevormd. Cognitieve analyses van de persoonlijkheid leggen ook de nadruk op
vroege ontwikkelingsprocessen. Ons gedrag wordt beïnvloed door onze perceptie, dit
verschilt per persoon. In Personal construct theory zijn interpretaties het resultaat van
cognitieve determinanten (in contrast met de psychoanalytische theorie die de nadruk legt
op motivaties). Interpretaties zijn onvermijdelijk, er gebeurt teveel om alles te verwerken.
George Kelly ontwikkelde de Personal construct theory om te proberen deze assumpties te
systematiseren. Om orde te krijgen in de wereld ontwikkelen mensen constructen (labels),
die helpen bij het onderscheiden en classificeren van gebeurtenissen. Hoe ontwikkelen we
constructen? Eerst merken we algemene kenmerken of overeenkomsten in bepaalde stimuli,
dan worden deze onder bepaalde constructen geplaatst (bv verschil tussen hond en kat). Al
op jonge leeftijd ontwikkelen mensen een ‘belief-desire theory of mind’ om de wereld te
verklaren en voorspellen. Dus op jonge leeftijd worden al constructen ontwikkeld (hond) en
deze worden naarmate een kind ouder wordt steeds uitgebreider (labrador, jack russel etc).
George Kelly stelde dat onze assessment/beoordeling van mensen wordt gebaseerd op de
verschillende constructen die een persoon heeft. Ieder mens heeft een unieke set van
constructen, mensen kunnen verschillende constructen hebben om een gebeurtenis te
beschrijven. Een centraal idee van George Kelly is dat mensen wetenschappers zijn, ze zijn
constant bezig om constructen te ontwikkelen, te testen en te herzien. Dit om gedrag van
anderen te voorspellen en begrijpen (en soms controleren). George Kelly ontwikkelde een
instrument om de constructen die iemand gebruikt te identificeren; de Role Construct
Repertory Test (REP test). Deze test is anders dan andere persoonlijkheidstesten omdat de
proefpersoon en niet de test maker de basis dimensies van de test genereerd. De ene
persoon gebruikt veel constructen om iets te beschrijven en de ander weinig. George Kelly
stelde dat een persoon mensen als ‘goed’ of ‘slecht’ classificeert (hoofdcategorie), dit brede
construct bevat dan weer categorieën zoals ‘slim’/‘dom’ etc., maar sommige mensen
gebruiken de categorie ‘slim’/’dom’ al als hoofdcategorie. Zo bestaan er verschillen tussen de
constructen die mensen gebruiken. George Kelly wordt als early formation theorist gezien
omdat constructen worden gevormd vanaf de vroege kindertijd en als deze eenmaal
gevormd zijn worden ze geïnternaliseerd en zijn we ons niet meer bewust dat we deze
constructen gebruiken om beslissingen te maken. Hij zag zichzelf echter niet als early
formation theorist omdat hij geloofde dat mensen alternatieve verklaring konden creëren
om gebeurtenissen te begrijpen. Zijn therapie (fixed-role therapie) was er dan ook op gericht
om mensen aan te moedigen om nieuwe rollen aan te nemen en nieuw gedrag uit te
proberen. Hij verwierp de psychoanalytische concepten zoals onderbewustzijn, drives en
emoties.
- Psychoanalytic theory: de details van deze theorie staan in H2. De psychoanalytische theorie is een
early formation theory omdat deze theorie er vanuit gaat dat de persoonlijkheid grotendeels
gevormd wordt in de eerste 5 levensjaren. De structuur die dan is ontwikkeld heeft de rest
van het leven invloed op het gedrag. Er kunnen fixaties plaats vinden.
- The life script approach: (Berne & Steiner) de meest extreme variant van een psychoanalytische
benadering, een life script stelt dat jonge kinderen een consistentie oriëntatie aannemen
, richting anderen/sociale omgeving die blijft tijdens de rest van de kindertijd, adolescentie en
volwassenheid. De identiteit wordt dus al vroeg gevormd en produceert een consistentie in
de gedrag de rest van het leven. Een life script is een complexe set van transacties, onbewust
en gevoelig voor reinforcement. Een script is het resultaat van de neiging om unhappy
childhood gebeurtenissen te herhalen en het life script van een persoon is uiteindelijk
zelfvernietigend. Een fundamentele aanname is dat mensen een karakteristieke
interpersoonlijke strategie in de kindertijd ontwikkelen, en deze strategie heeft de rest van
hun leven invloed op de interacties die mensen hebben. Life scripts reflecteren de principes
van Aristoteles van drama, in de zin van dat het lijkt op het verhaal van een tragedie (heeft
een proloog, een climax en een catastrofe). Mensen hebben een interne strijd tussen het
volgen van het script en de wens om persoonlijke rampen te vermijden, er is een
onontkoombare uitkomst. Net zoals een Griekse held hebben mensen de intentie om een
bepaald resultaat te bereiken door bepaalde acties, maar bereiken met hun acties precies
het tegenovergestelde. Een life script wordt dus al op jonge leeftijd ontwikkeld, de inhoud
van het life script is gebaseerd op de beslissing door het kind, die met alle informatie die het
op het moment heeft. Het kind beslist dat een bepaalde levensloop een redelijke oplossing is
voor een existentiële moeilijke kwestie (dilemma als resultaat van gedrag van ouders en
familie). Het lijkt dus een gezonde reactie die eigenlijk ongezonde uitkomsten heeft
(voorbeeld op blz 11). De steun voor het bestaan van life scripts komt van de case histories
van klinische data die eerder informeel werden gerapporteerd in de boeken van Berne en
Steiner. Er bestaat een expliciete link tussen de karakteristieke stijl van een persoon als
volwassene en ervaringen die een persoon als kind heeft gehad (meestal interactie met een
ouder). Mensen zijn zich vaak niet bewust van deze link, maar komt in autobiografieën en
andere persoonlijke documenten vaak naar boven. In het life script concept speelt
ontwikkeling maar een beperkte rol, omdat de inhoud en de structuur oriëntaties richting
anderen al op vroege leeftijd wordt ontwikkeld. Het dominante script zou alleen kunnen
worden veranderd door de therapeutische voordelen van transactional analysis. Het idee dat
een life script onvermijdelijk is, is extreem. De dialect approach beschrijft later in dit
hoofdstuk dat veel mensen proberen vrij te komen van hun life script zonder therapie. Er zijn
zelfs script theorieën (Tomkins Script Theory) die de aanname van Berne verwerpt dat een life
script onvermijdelijk het leven van een persoon tot de dood domineert. Volgens Tomkins ontwikkeld
een persoon een dramatisch verhaal om het leven te begrijpen, dit begint al in de eerste weken van het
leven. Scenes worden door mensen zelf ontwikkeld (dus gebeurt niet passief). Eerst bepalen de scenes
het script, maar over tijd is het vormen van het script zo geconsolideerd met ervaring dat het script een
persoon verteld ‘what to do’.
2. Stage Theories of Adult Development: (Erikson) een fase georiënteerde benadering voor ontwikkeling
tijdens het leven, volgens Erikson waren er 8 fasen. Deze theorie is voortgebouwd op de theorie van Freud over
psychoseksuele ontwikkeling. De 8 fasen lopen in elkaar door, overgang naar een volgende fasen kan maanden
tot jaren duren. Ieder fase wordt gekenmerkt door een conflict. Dit conflict moet op positieve wijze opgelost
worden voordat het individu door kan gaan naar de volgende fase. Conflict staat voor een levenstaak die een
persoon moet volbrengen voor hij toe is aan de volgende taak. Elke fase bestaat uit twee tegenpolen
(tegenstellingen) die in het gunstige geval uitmonden in een 'deugd'. In het ongunstige geval stagneert de
persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij de persoon in de fase blijft steken, het conflict wordt niet uitgewerkt.
Deze theorie verschilt van de Early Formation Theorieën op 3 punten:
1. De mal voor persoonlijkheid wordt niet alleen in de vroege kindertijd bepaald, maar latere ontwikkeling wordt
wel beïnvloed door de eerdere fasen.
2. Stage theorieën stellen dat er taken zijn die we moeten uitvoeren op een bepaalde leeftijd, mensen voelen hier
een bepaalde druk voor.
3. Erikson erkent dat determinanten van persoonlijkheidsontwikkeling verder gaan dan biologische en familie.
De aard van de gemeenschap is ook van invloed op de fasen van ontwikkeling.
Een overeenkomsten tussen Early Formation Theorieën en Fase Theorieën is dat er bij beide sprake is van een
soort conflict.
Deze theorie van Erikson is niet de enige fasen theorie, maar is wel het meest invloedrijk. En Erikson was een
grondlegger voor het gebruiken van biografische analyse van de persoonlijkheid
, (psychohistory/psychobiography H5).
Er zijn veel andere stage theorieën, deze hebben overeenkomsten en verschillen. Een type, ontwikkeld
door Lowenthal, legt de focus op de transities tijdens de adolescentie en volwassenheid die door de society als
belangrijk worden gezien, zoals behalen diploma, trouwen, kinderen krijgen, kleinkinderen krijgen en
pensioneren. Heeft een meer sociologisch perspectief, kijkt naar sociale normen, sociale rollen en naar de
omgeving (extern), mensen hebben namelijk verwachtingen over wat gepast gedrag is op een bepaalde leeftijd,
dit heeft invloed op beslissingen, welzijn en relaties met anderen. Volgens deze theorieën worden de fasen dus
meer bepaald door verwachtingen bij een bepaalde leeftijd. Deze theorieën leggen minder de nadruk op het
psychologisch perspectief (gedrag komt vanuit persoon zelf, intern). Andere stage theorieën worden in H6 en H7
beschreven.
3. Dialectical Approach to Personality Development: (Levinson) stellen dat er constant een onverenigbare
spanning is tussen basisbehoeften en dat ontwikkeling nooit stopt. Een dialectisch concept van menselijk gedrag
heeft een lange geschiedenis, maar een korte geschiedenis in de psychologie. Dit concept heeft de grootste
invloed gehad op de ontwikkelingspsychologie. Toepassing van een dialectische analyse op persoonlijkheid komt
niet vaak voor, maar Altman heeft een dialectische analyse op interpersoonlijke relaties ontwikkeld. Deze
benadering heeft de volgende basisaannames:
1. Persoonlijkheid kan beschreven worden als een verzameling van paren van eigenschappen die
onderling strijden voor de controle binnen het individu.
2. Persoonlijkheidsontwikkeling reflecteert een streven naar de voldoening/satisfaction van elk van deze
krachten onafhankelijk. Beide eigenschappen hebben dus een bepaald doel, deze doelen zullen nooit
bereikt worden (omdat ze elkaar tegenwerken).
3. Deze tegenovergestelde eigenschappen reflecteren niet een aanwezigheid/afwezigheid, maar elke eigenschap
heeft kwaliteiten op zich. Dus bv aansluiting vs. privacy en niet wel honger vs. geen honger.
4. Er is altijd spanning tussen deze tegenovergestelde eigenschappen, de relatie tussen de eigenschappen is
veranderbaar.
5. In een dialectische analyse heeft een concept van balans of homeostase geen blijvende waarde, omdat het in de
aard van gedrag zit om altijd te veranderen. Het hele leven blijft de persoonlijkheid dus veranderen en is
nooit vaststaand, er is altijd ontwikkeling.
6. Verandering kan gezien worden als een cumulatief proces; de lange termijn effecten van conflicterende
krachten kunnen leiden tot een synthese van tegenstellingen in de vorm van een nieuwe structurele
integratie (bepaalde consistente eigenschap, combinatie van de 2). Sommige mensen stellen dat
bepaalde eigenschappen niet te integreren zijn en dat er dus altijd een strijd is tussen de twee.
De meest centrale tegenstellingen in interpersoonlijke relaties zijn volgens Altman openheid/ geslotenheid &
stabiliteit/verandering, andere tegenstellingen in de sociale psychologie zijn harmonie/conflict,
altruïsme/agressie en competitie/coöperatie. Het meeste onderzoek in de sociale psychologie wordt gedaan
naar een bepaalde eigenschap, er wordt vaak niet gekeken naar de eigenschap in relatie met andere
eigenschappen. De tegenovergestelde eigenschappen die voorkomen bij interpersoonlijke relaties hebben
overeenkomsten met de eigenschappen die een rol spelen bij volwassen persoonlijkheidsontwikkeling (bv
stabiliteit/verandering). Rollen spelen een belangrijke rol bij welke eigenschap dominant wordt, deze rollen
controleren ons gedrag.
Volgens Levinson zijn er 4 tegenstellingen waar mensen in hun mid-life mee te maken krijgen:
aansluiting/privacy, destruction/creation, mannelijk/vrouwelijk en jong/oud. Er ontstaat geen consistentie
tussen deze eigenschappen, maar dat is de aard van het menselijk bestaan.
HOOFDSTUK 2
Dit hoofdstuk gaat over de psychoanalytische theorie als prototype van een early formation theory.
Freud wou de structuur van persoonlijkheid verklaren, hij stelde dat 3 verschillende systemen binnen een
persoon verschillende driften of motivaties reflecteren en met elkaar concurreren om controle te krijgen over
gedrag. Deze systemen zijn concepten, dus niet daadwerkelijk een ding. Deze systemen werken buiten ons
bewustzijn, we zijn ons niet bewust van deze innerlijke driften. De 3 systemen zijn:
- ID: het primitiefste deel van de psyche, geleid door het lustprincipe (ook wel het oerinstinct
genoemd). Ieder persoon zou van binnen een ongetemd, dierlijke motivatie hebben, een
instinct om needs te vervullen. Dit systeem noemde hij het ID, bij jonge kinderen heeft dit
systeem de overhand. Kinderen reageren zonder beperkingen of spijt op hun behoeften en