Samenvatting : Psychopathologie – periode 4
2.2 Biologische perspectief
Zij gaan ervan uit dat velen biologische factoren, zoals het functioneren van het zenuwstelsel, een rol
spelen in de ontwikkeling van afwijkend gedrag. Het zenuwstelsel is opgebouwd uit neuronen: bij
veel psychische stoornissen is er een afwijking te vinden in het systeem van de neurotransmitters. Bij
sommigen is dit verband rechtstreeks, bij andere psychische stoornissen is dit een interactie tussen
biologische factoren en omgevingsfactoren:
Centrale zenuwstelsel: hersenen en ruggenmerg
Perifere zenuwstelsel: zenuwen die boodschappen zenden richting het CZ.
2.3 Psychologische perfectief
Er zijn diverse psychologische perspectieven op de aard en het ontstaan van afwijkend gedrag en
emoties. Er zijn, vanuit dit perspectief, verschillende modellen opgesteld:
Psychodynamisch model: komt van Freud en sluit aan op zijn psychoanalytische theorie
psychische problemen zouden ontstaan door onbewuste motieven en conflicten, die terug te
voeren zijn naar de kindertijd. Ook behoeften, instincten en basale driften zijn van belang.
Abnormaal gedrag zijn ‘symptomen’ van innerlijke worstelingen. Onze geest bestaat volgens
hem uit een bewuste (huidige bewustzijn), voorbewuste (herinneringen waarvan we ons
niet bewust zijn) en onbewuste (groot deel geheugen) deel. Ook de persoonlijkheid
onderscheid hij in id (lagere driften en instinctieve impulsen en is volledig onbewust. Deze
werkt volgens het lustprincipe) , ego (realistische manieren om met frustratie om te gaan.
Deze werkt volgens het realiteitsprincipe) en superego (internaliseren van normen en
waarden houd ego in de gaten en velt oordelen over goed en fout.) Het ego bevindt zich
deels in het bewuste, en deels in het onbewuste deel van de persoonlijkheid. Deze
controleert het ID en gebruikt afweermechanismen om te voorkomen dat impulsen in het
bewuste terecht komen.
, Volgens Freud ben je gezond, wanneer je ego sterk genoeg is om de instincten van het id te
beteugelen en de afkeuring van het superego te weerstaan. Bij mensen die geestelijk ziek zijn, is
het evenwicht tussen deze structuren ernstig verstoord.
Freud beweerde dat de seksuele drift, Eros, een uitdrukking was van een belangrijk
overlevingsinstinct. Hij formuleerde vijf psychoseksuele stadia:
1. Orale stadium eerste levensjaar
2. Anale stadium tweede levensjaar
3. Fallische stadium derde levensjaar (oedipuscomplex bij jongens, elektracomplex bij
meisjes = gevoelens voor ouder van ander geslacht, ouder van zelfde geslacht rivaal)
4. Latente stadium 6 tot 12 jaar
5. Genitale stadium begin puberteit (seksuele driften komen tot leven en ontplooien
zich)
Te weinig of te veel bevrediging kan leiden tot fixatie: persoonlijkheidsstrekken die
kenmerkend zijn voor dat stadium.
Verschillende criteria werden gegeven op Freud zijn ideeën:
o Jung zei dat mensen ook een collectief onbewuste hebben dat van de ouders is
geërfd. Het bevat archetypen, geschiedenis, beelden, etc.
o Horney en Sullivan waren van mening dat de sociale context en relaties invloed
hebben op de interpersoonlijke relaties die iemand in zijn latere leven aangaat.
o Hartmann kwam met egopsychologie: ego is een eigen energie met eigen motieven.
Keuzes die je maakt, maak je volgens hem bewust.
o Erikson zei dat het doel van de ontwikkeling was om ego-identiteit te bereiken:
stevig verankerd gevoel van wie we zijn en waarin we geloven
o Mahler kwam met de objectrelatietherie
o Bowlby kwam met de hechtingstheorie: interactie tussen kind en omgeving is
bepalend voor de wijze waarop een kind zich vormt.
Leermodellen: dit sluit aan op het behaviorisme van Watson en Pavlov. De nadruk wordt
hierbij gelegd op de rol van het leren en het verklaren van zowel normaal als afwijkend
gedrag. Afwijkend gedrag zou volgens hen dus aangeleerd zijn het gedrag zelf is het
probleem. Een mens is een product van omgevingsinvloeden, die het gedrag vormgeven en
manipuleren. Ze leggen de nadruk op klassieke en operante conditionering. Door klassieke
conditionering kan iemand fobieën en angsten ontwikkelen. Het leerperspectief noemt
gedrag normaal wanneer er een passende reactie wordt gegeven op een bepaalde stimuli.
Een model dat hedendaags aansluit op het model van leren, is de sociaal-cognitieve
leertheorie. Deze stelt dat mens en omgeving elkaar beïnvloeden en dat rollen als denken en
modeling gedrag vormen. Zij vinden niet alleen dat observeerbaar gedrag, maar ook factoren
in de persoon, moeten worden bekeken. Deze theorie heeft een therapeutisch model,
gedragstherapie, naar voren gebracht: helpt mensen gedrag te veranderen door principes
van de leertheorie systematisch toe te passen.
Cognitieve modellen: de emotionele toestand wordt bepaald door onze interpretatie van
wat we allemaal meemaken, in plaats van wat er daadwerkelijk gebeurd. Ze kijken naar
verwachtingen, attitudes en gedachten. Volgens hen is er sprake van de volgende volgorde:
input verwerking opslag output. Iemand heeft een psychische stoornis als hierin een
hapering te zien is. De informatieverwerking kan ook foutlopen door cognitieve
vervormingen, denkfouten. Beck onderscheid vier vormen:
1. selectieve abstractie: het blind worden voor delen in ervaringen die tekortkomingen
aantonen
2. overgeneralisatie