Aantekeningen Staatsrecht 2 (2019-2020)
WEEK 1: DEMOCRATIE, RECHTSSTAAT EN MENSENRECHTEN
Bodin, Hobbes en Rousseau
In 1517 begon de Reformatie; er ontstond een breuk in het gezag van de katholiek kerk. Het gezag
over de mensen van vorsten en prinsen hing samen met het gezag van de kerk; kerk en staat waren
één. Hierdoor ontstond een opstand, die we de Reformatie noemen. Dit was een grote
godsdienstoorlog, waarin grote groepen in West-Europa zich niet meer bij de katholieke kerk wilden
aansluiten.
Het begrip ‘staat’ kent zijn grondslag in een aantal gedachtes van bekende filosofen:
1. Bodin en de république (16e eeuw): Bodin introduceerde het moderene
soevereniteitsbegrip; de bevoegdheid om de republiek te besturen is onbeperkt en gegeven
met de vorst. Daar waar de vorst is, is gezag. Het maakt niet uit of je van dezelfde religie bent
als die vorst, je hebt het gezag van die vorst maar te accepteren. Het gezag wordt dus niet
meer gekoppeld aan het geloof, maar het is er gewoon. Je bent onderworpen aan het gezag
van de overheid, omdat het zo is. Een probleem bij deze gedachte is dat de vorst zijn macht
kan misbruiken.
2. Hobbes en de convenant (17e eeuw): Hobbes gaat door op de gedachte van Bodin dat
godsdienst er niet toe doet voor het gezag van de Staat. Hij zoekt in de geest van de
Verlichting de grondslag van overheidsgezag in burgers (= onderdanen). Hij doet een
gedachte-experiment en stelt vast dat iedereen continu gevaar zou lopen als er helemaal
geen gezag zou zijn; het recht van de sterkste zou gelden. De sterkste moet echter ook een
keer slapen en is dan een prooi voor de zwakkeren. Dit continue gevaar brengt met zich mee
dat men een maatschappelijk verdrag (= convenant) wil sluiten. Als onderdaan beloof je via
het convenant gehoorzaamheid, in ruil daarvoor krijg je bescherming terug.
3. Rousseau en le citoyen (18e eeuw): Rousseau neemt de gedachtes van Bodin en Hobbes
tot zich en stelt dat overheidsgezag inderdaad in de kracht van individuen ligt. Het is volgens
hem allemaal te doen om vrijheid. Rousseau gelooft dat mensen gelijk zijn; alle mensen
worden gelijk geboren, maar zijn direct aan ketenen gebonden. Hoe kan je aan de ene kant
gezag hebben en tegelijkertijd vrijheid behouden? De manier om vrij te zijn en tóch gezag te
hebben, is gebonden aan de wetten die je zelf maakt. Je hebt dan voor jezelf in vrijheid
besloten. Dat doe je niet als mensen (= homme), maar als burger (= citoyen). De burgers
stellen zichzelf de wet door middel van democratische besluitvorming. De burgers zijn alleen
gebonden aan wetten die zij zelf hebben gemaakt én dus zijn ze nog steeds vrij.
Soevereniteit
Het juridische belang van het woord soevereiniteit zit in de vraag: waarom geldt het recht? Het
antwoord op deze vraag is: omdat de soeverein het wil. In Nederland hebben we geen antwoord op
de vraag waarom het recht geldt en we weten ook niet wie de soeverein is. Alle Nederlandse wetten
beginnen met ‘Wij, Willem-Alexander, bij gratie Gods’. Hieruit volgen spoortjes van koninklijke
soevereiniteit. Vandaag de dag pikken we die gedachte echter niet meer en gaan we er vanuit dat het
volk de soeverein is. Dat het volk de soeverein is, staat echter nergens en we houden ons er ook niet
aan. Je zou immers een bindend referendum verwachten, of vaststelling van de Grondwet door
burgers. Ook is de democratisch gekozen Tweede Kamer niet de baas. De Tweede Kamer is
nevengeschikt aan de regering, waar de koning deel van uitmaakt.
Democratie (zie p. 10 klapper)
Volkssoevereiniteit in Nederland is niet erkend. Het belang van het volkssoevereiniteitsbegrip zit in de
legitimiteit van het overheidsgezag. In andere landen is het volk in de grondwetten als soeverein
gecodificeerd.
1
,Definitie van democratie
Er zijn twee definities van democratie te onderscheiden:
1. Formele definitie van democratie = Dit houdt in dat dat wat de meerderheid wil,
democratisch is. Er geschiedt besluitvorming bij meerderheid. Als op deze manier wordt
besloten, is er sowieso sprake van een democratie. Het gaat niet om de inhoud; alles wat het
parlement besluit door meerderheid is democratisch gelegitimeerd.
2. Materiële definitie van democratie = Het gaat om inhoudelijke materiële kenmerken. Aan
de democratie liggen bepaalde waarden ten grondslag die er inhoudelijk vorm aan geven,
zoals vrijheid, gelijkheid, menselijke waardigheid, streven naar gerechtigheid en die de
pretentie hebben om duurzaam te gelden. Er wordt veel waarde gehecht aan alles eromheen
en het is niet louter dat wat de meerderheid wil; niet elke beslissing is naar inhoud
democratisch.
Verschijningsvormen van democratie
1. Indirecte democratie: Er is een volksvertegenwoordiging, parlementen.
● Edmund Burke (1774): Het is geen verzameling van tegenstellingen, maar een
overlegvoerend en delibererend orgaan van de gehele natie, met één algemeen
belang (art. 50 Gw: De Staten-Generaal vertegenwoordigt het hele Nederlandse volk.
Als het Nederlandse parlement spreekt, spreekt het dus namens de gehele
Nederlandse bevolking en niet louter hun kiezers.)
2. Directe democratie: Burgers hebben zelf zeggenschap over wat en hoe we het gaan doen.
Dit komt tot uiting in bijvoorbeeld een referendum of volksinitiatief.
De rechtsstaat (zie p. 11 klapper)
Het begrip rechtsstaat kent twee criteria; het formele en het materiële criterium. De rechtsstaat is een
soort organisatievorm (= formeel criterium). Zij is er om de vrijheden van de burgers te beschermen.
Het gaat volledig om machtsbeteugeling. Bij een rechtsstaat is sprake van democratie (= materieel
criterium), want het ziet op de invulling van de staat.
Machtsbeteugeling: onvrijheid van de staat
Er zijn een drietal filosofen die nadachten over hoe macht te beteugelen in een staat:
1. Locke: Locke heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de theorievorming over het Britse
staatsgezag. Hij sloot aan bij de gedachte van Hobbes met betrekking tot het convenant.
Maar anders dan bij Hobbes is de staat volgens Locke niet almacht, maar heeft zij natuurlijke
grenzen. Dat is omdat de staat maar een doel heeft, namelijk het beschermen van life, liberty
and property (oftewel, fundamentele rechten, grondrechten). Dat zijn de grenzen aan de
staatsmacht en daarmee wordt de macht beteugeld.
2. Montesquieu: Montesquieu bedacht de machtenscheiding, genaamd de Trias Politica. Hij
onderscheidde drie machten, te weten uitvoerend, wetgevend en rechtsprekend. Volgens
Montesquieu moeten deze machten van elkaar afhankelijk worden, omdat geen van die
staatsmachten dan de baas kan spelen, maar steeds afhankelijk is van andere machten. De
macht houdt macht in bedwang. Het gaat dus eigenlijk niet zozeer om machtenscheiding,
maar om machtsafhankelijkheid.
3. Rousseau: Volgens Rousseau moet de staat doen wat het volk wil. Door de staat en het volk
aan elkaar gelijk te maken, beteugel je de macht. In filosofische zin is de staat het volk; ze
zijn hetzelfde. De staat doet alleen dat wat het volk wil, want het volk stelt de wetten. Er is dus
nooit nadeel voor het volk; het volk heeft dus de macht in handen en beteugelt hiermee de
macht van de staat.
2
, Kenmerken van de rechtsstaat (zie p. 11 klapper)
1. Legaliteitseis (geen terugwerkende kracht): Er kan niet worden gehandeld als er geen
wettelijke grondslag is; alleen de verleende bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend. Dit is
goed voor de voorspelbaarheid.
2. Machtenscheiding: De bevoegdheden van de organen worden gescheiden. Het ene orgaan
heeft de ene bevoegdheid, het andere orgaan heeft andere bevoegdheden. Het orgaan dat
aan geschilbeslechting doet, is niet ook het orgaan dat de regels maakt. Zo wordt macht
verdeeld.
3. Democratische wetgevingsprocedure: De regels die worden gemaakt zijn herleidbaar tot
een democratische besluitvormingsprocedure. Daar heb je dus op een of andere manier mee
ingestemd al burger. Op deze manier wordt macht beteugeld van de overheid. Het voorkomt
het bestaan van onaangename regels.
4. Vrijheidsrechten: Individuen worden beschermd tegen de dominante meerderheid.
Rechtsstaat: constituties
Er is onderscheid te maken tussen twee ‘soorten’ grondwetten, namelijk:
1. Constitutief: Dit is als het ware een soort bouwtekening. Je kunt precies zien wat de
afmetingen zijn. Alles is helemaal geregeld, maar je hebt geen idee over de sfeer van de wet.
Technisch gezien is de wet perfect.
2. Programmatisch: Dit geeft sfeer aan de constitutieve grondwet. Het geeft aan waar de wet
voor bedoeld is. Het is als het ware een soort moodboard.
→ Nederland kent nog geen programmatische wetten.
Nederlandse democratie (zie p. 11 klapper)
In de Nederlandse Grondwet zijn een aantal wetsbepalingen te vinden die duiden op het feit dat wij in
Nederland een democratie kennen, zie o.a. art. 4, 50, 67 lid 3, 125, 129 Gw. In de toekomst verandert
de Grondwet misschien; er komt wellicht een algemene, programmatische bepaling in de Grondwet
met als tekst ‘De Grondwet waarborgt de grondrechten en democratische rechtsstaat’. Dat is een rare
tekst, want de rechtsstaat omvat bescherming van de grondrechten, dus dat is dubbelop.
Andere bijzonderheden over de Nederlandse Grondwet is onder andere dat we we in Nederland geen
referendum meer kennen. Deze is afgeschaft. Daarnaast staat er in de Grondwet niets over politieke
partijen, terwijl deze wel een grote rol spelen. Volgens Nederlands recht bestaan politieke partijen
niet. Dat gaat in de toekomst misschien veranderen met een Wet politieke partijen, waarin regels
staan over verboden, financiering en campagnes.
Mensenrechten
Mensenrechten vormen de motor en de maatstaf van de democratie en de rechtsstaat. De motor,
omdat je niets aan een democratisch bestel hebt als er geen algemeen kiesrecht of vrijheid van
meningsuiting is. De maatstaf, omdat een overheidsorganisatie die mensen stelselmatig klein houdt of
anders bejegend mensenrechten schendt. Mensenrechten vormen daarmee dus de maatstaf van het
overheidsbestel.
Er zijn twee uitgangspunten van alle mensenrechten:
1. Inherent (gelijkheid): Als burger, als mens heb je mensenrechten. Punt. We hebben ze
allemaal in gelijke mate, of je nou man, vrouw, zwart of wit bent.
2. Aanspraak op bescherming van de rechten door de staat: Het is een taak van de staat
om de mensenrechten te beschermen. Je hebt als burger als het ware een soort ‘vordering
van bescherming’ op de staat.
3