Geschiedenis Leerdocument
Tijdvak 1,2,3,4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 - HC Verlichti ng + HC Republiek + HC Duitsland
Bronnen:
- Jortgeschiedenis
- Geschiedenis handboek + Historische Contexten
- Jelmer Evers
- Syllabus
,Inhoud
Tijdvak I tot 3000 v.C tijd van jagers en boeren......................................................................................3
Tijdvak II 3000 v.C - 500 n.C tijd van Grieken en Romeinen....................................................................6
Tijdvak III 500 – 1000 tijd van monniken en ridders.............................................................................12
Tijdvak IV 1000-1500 tijd van steden en staten....................................................................................15
Tijdvak V 1500-1600 tijd van ontdekkers en hervormers.....................................................................20
Tijdvak VI 1600-1700 tijd van regenten en vorsten..............................................................................27
Tijdvak VIII 1800-1900 tijd van burgers en stoommachines industrialisatietijd....................................37
Tijdvak VIIII 1900- 1950 tijd van de wereldoorlogen............................................................................44
Historische context Duitsland...............................................................................................................52
,Tijdvak I tot 3000 v.C tijd van jagers en boeren
1. de levenswijze van jager-verzamelaars
2. het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
3. het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Gebruikmakend van de begrippen:
-agrarisch – cultuur - jagers-verzamelaars – landbouwsamenleving
Uitwerking syllabus
1) De oude steentijd is de periode uit de prehistorie waarin mensen leefden als jagers &
verzamelaars. Deze periode duurde tot het einde van de laatste ijstijd, ongeveer 10.000 jaar geleden.
De benaming steentijd wordt gebruikt om aan te geven dat mensen gebruiksvoorwerpen uitsluitend
van steen maakten, en nog niet van metaal.
Kenmerken leefwijze jagers & verzamelaars
Nomadisch bestaan. Mensen leefden in kleine groepen van hooguit dertig mensen die niet
permanent op één plaats verbleven maar verder trokken als het voedsel op was
Deze groepen kenden al een taakverdeling: mannen waren jagers en vrouwen verzamelden
voedsel
Door het nomadisch bestaan bestonden weinig verschillen in bezit en status binnen de
groep.
Uit grotschilderingen weten we dat de jagersculturen magie gebruikten om de natuur (de
jacht) te beïnvloeden.
2) Landbouw ontstond toen mensen zelf graan gingen verbouwen (akkerbouw) en daarna wilde
dieren temden (veeteelt). De overgang van jagen & verzamelen naar landbouw als belangrijkste
middel van bestaan was een langdurig proces:
ca. 11.000 v. Chr. landbouw ontstond in het Midden-Oosten
ca. 5000 v. Chr. in West-Europa.
In Nederland waren de bandkeramiekers de eerste boeren. Hun naam geeft aan dat we de vroege
culturen vernoemen naar de vorm van het aardewerk dat ze maakten en de manier waarop ze het
versierden.
De overgang van jagen en verzamelen naar de landbouw had dermate ingrijpende gevolgen dat we
spreken over een agrarische revolutie:
boeren kozen een vaste woonplaats (in plaats van nomadisch nu een sedentair bestaan).
Rond 6500 v. Chr. ontstonden in het Midden-Oosten de eerste dorpen
door de hogere opbrengsten van de landbouw groeide de bevolking
de landbouw stimuleerde de uitvinding van nieuwe technieken (pottenbakken, weven, wiel,
ploeg).
in plaats van steen en hout werd nu ook metaal (brons) gebruikt voor het maken van
gereedschappen en wapens (IJzertijd).
, als de oogst genoeg opleverde hoefde niet iedereen meer in de landbouw te werken. In
grotere dorpen konden mensen dan andere beroepen uit gaan oefenen. Met de komst van
de timmerman en de smid ontstonden de eerste ambachten.
doordat de landbouw niet alle boeren dezelfde opbrengsten leverde, namen de sociale
verschillen tussen dorpelingen toe.
Kenmerken landbouwsamenleving
Landbouw is het belangrijkste middel van bestaan
Het overgrote deel van de bevolking woont en werkt op het platteland, slechts een klein deel
leeft in steden (zie voor het ontstaan van de eerste steden het volgende kenmerkend
aspect).
De boeren zijn in hoge mate zelfvoorzienend (autarkie)
Er is slechts in beperkte mate sprake van arbeidsverdeling (het splitsen van taken) en
specialisatie (het ontstaan van beroepen).
3) Mesopotamië was het vruchtbare gebied tussen de rivieren de Eufraat en de Tigris in het Midden-
Oosten (het huidige Irak). Rond 6500 v. Chr. waren hier al dorpen. De omstandigheden voor het
bedrijven van landbouw waren hier zeer gunstig. De bloeiende landbouw in dit gebied stimuleerde
het ontstaan van stedelijke nederzettingen, waarin de meeste mensen niet meer in de landbouw
werkten. Rond 3500 v. Chr. was dit proces al zo ver dat er echte stedelijke gemeenschappen
ontstonden: stadstaten. Een stadstaat is een zelfstandige stad die zichzelf en het omringende
landbouwgebied bestuurt.
Waarom ontstonden de eerste steden in Mesopotamië?
In vruchtbare rivierdalen legden boeren irrigatiesystemen aan, zodat ze het water van de
rivier ook naar verder weg gelegen akkers konden leiden.
Irrigatielandbouw had alleen kans van slagen als boeren die gezamenlijk organiseerden. Ze
moesten dus samenwerken en zich aan regels houden. Op de naleving daarvan moest
worden toegezien. Rijke boeren (die bij herhaling de beste oogsten binnenhaalden) groeiden
zo uit tot de eerste politieke leiders.
De irrigatielandbouw gaf hoge opbrengsten waardoor de bevolking groeide. Dit stimuleerde
het ontstaan van stedelijke nederzettingen: de inwoners van de stad werkten niet in de
landbouw maar specialiseerden zich in verschillende beroepen (handel en ambachten).
Hetzelfde proces vond behalve in Mesopotamië ook vroeg plaats in China en India en in Egypte rond
de Nijlvallei. We noemen dit rivierdalculturen. Deze culturen brachten de eerste beschavingen voort.
Met het woord beschaving wordt hier bedoeld dat het meer complexe samenlevingen waren. Zij
kenden meer ingewikkelde organisatievormen en zij hadden kennis van het schrift. Daarmee vallen
ze dus strikt genomen niet meer in de prehistorie.
Kenmerken van de eerste stadstaten en vroege beschavingen
De eerste steden verrezen waarschijnlijk rondom heilige plekken. Op zo’n plek werd dan een
tempel gebouwd. Het verrichten van religieuze handelingen (het vereren van de goden en
het aannemen van offers) werd een aparte taak, uitgeoefend door priesters.
Het bestuur werd de taak van een koning. Hij hield toezicht op de organisatie van de
irrigatiewerken, hij was opperrechter en hij was opperbevelhebber van het leger. De koning
ontleende zijn gezag aan de goden.
, Het leveren van voedsel voor de stedelijke bevolking ging behalve via handel ook door het
innen van belastingen. Dat laatste gebeurde bij de tempel. Boeren betaalden deze belasting
in natura, door een deel van hun oogst af te staan.
Het schrift ontstond oorspronkelijk om een boekhouding van de belastinginning bij te
houden en om handelsafspraken vast te leggen.
Kenmerkend voor de sociale verhoudingen is dat niet rijke handelaren maar mensen die juist
niet met hun handen hoefden te werken, in hoog aanzien stonden (koning, priesters en
schrijvers).
Kenmerkend is verder dat de samenleving een sterk hiërarchische opbouw kende. Onderin,
zonder enige status, stonden de slaven (in oorlogen tegen andere staten krijgsgevangen
gemaakt), daarboven de boeren, vervolgens de ambachtslieden, daarboven de hoge
ambtenaren en priesters (soms waren deze functies gecombineerd), en aan het hoofd stond
de koning.
De stadstaten vochten onderling vele oorlogen uit. Uit de onderlinge strijd kwamen soms grotere
rijken voort zoals Soemerië en Babylonië. De koningen probeerden hun rijken bijeen te houden door
het uitvaardigen van geschreven wetten, door ambtenaren aan te stellen voor het innen van de
belastingen en door het bestuur te centraliseren.