FAR hoorcollege-aantekeningen
Hoorcollege 1 – 5 februari 2021
Inkomstenbelasti ng
De inkomstenbelasting is verdeeld in drie boxen. In box 1 wordt inkomen uit werk en woning
belast, in box 2 inkomen uit vermogen en box 3 is rendement. Een registergoed is een goed
waarbij voor overdracht een inschrijving in de openbare registers noodzakelijk is, art. 3:3
BW. Onroerende goederen moeten namelijk worden ingeschreven. Het kadaster is waar
woningen worden ingeschreven. Hierin staat wie de eigenaar is en wat diens rechten zijn.
Een onroerende zaak is in ieder geval de grond en alles wat duurzaam met de grond
verbonden is. Als iets in beginsel roerend is, moet worden gekeken of het naar de aard en
inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Dit blijkt uit de bedoeling van de
bouwer en van de partijen, wat naar buiten toe kenbaar is. Op grond hiervan kan het goed
alsnog onroerend zijn, dat blijkt uit het Portacabin-arrest.
Tegen welke waarde wordt het onroerende zaak belast?
Inkomstenbelasting: WOZ-waarde, 3.19 en 3.112 IB
Omzetbelasting: op basis van tegenprestatie, 3 OB
Overdrachtsbelasting: in ieder geval gelijk aan tegenprestatie, 9 WBRV
De onroerende zakenbelasting gaat bij woningen uit van de WOZ-waarde en bij niet-
woningen van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
Wet waardering onroerende zaken art. 17 en 18, de WOZ-waarde: de Waarde
peildatum ligt een jaar voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde
wordt vastgesteld.
Er is bezwaar en beroep mogelijk bij het vaststellen van de WOZ-waarde, maar als de termijn
is verstreken, is het niet meer aan te passen. Bij de ib kan dus geen bezwaar meer kunnen
gemaakt.
Inkomstenbelasting, algemeen
De rangorderegeling, art. 2.14 IB: houdt in dat iets wordt belast in de eerste rang
waar het invalt. Het wordt dan later niet nog een keer belast. Het geld voor kosten,
bezittingen en schulden.
Partnerbegrip, art. 5a AWR jo 1.2 lid 1 IB. Een partner is de echtgenoot en iemand
met een notarieel samenlevingscontract en hetzelfde woonadres. De wet IB geeft
een uitbreiding op dit begrip.
Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen kunnen toegerekend worden aan een
partner, art. 2.17 IB lid 5. Dit geldt ook voor de gemeenschappelijke inkomsten uit
eigen woning. De partners verdelen zelf bij wie het inkomen wordt toegerekend.
Box 1 - winst
Binnen box 1 geldt ook een rangorde, die staat bijvoorbeeld in art. 3.1 IB. Ook de eigen
woning wordt belast in box 1. In box 3 wordt een fictief rendement belast en niet het
werkelijke inkomen. De kosten van de woning kunnen belast worden tegen een progressief
tarief, art. 2.10 IB, worden afgetrokken in box 1.
1
,Een pand die in de winst van een bedrijf valt, valt in box 1. Het is van belang wat het doel is
van het vermogensbestanddeel om te bepalen of het privévermogen of
ondernemingsvermogen is. Als het in de onderneming wordt gebruikt voor 90% of meer, is
het verplicht ondernemingsvermogen. Anders is het keuzevermogen. Een gemengd gebruikt
is dat van een vermogensbestanddeel dat niet splitsbaar is, zoals de auto die voor privé en
zakelijk wordt gebruikt. Je kunt dan kiezen of het geheel ondernemings- of geheel
privévermogen is. Als iets volledig ondernemingsvermogen is, moet het privégebruik worden
onttrokken (dit is een correctie) door een bijtelling, art. 3.20 IB. Er wordt bijgeteld bij de
winst.
Een waarde-onttrekking is verhoogd eigenwoningforfait, art. 3.19 IB. Als iets juridisch of
bouwtechnisch splitsbaar is, kan het gesplitst gebruikt worden. Als het splitsbaar is, móet het
worden gesplitst. Als een pand niet splitsbaar is, is het keuzevermogen en is het of geheel
privé of ondernemingsvermogen. De keuze moet worden gemaakt binnen de grenzen der
redelijkheid. De gemaakte keuze staat in principe vast. Het pand kan ook worden ‘gesplitst’
overeenkomstig het gebruik. Dit is administratief splitsen. Een splitsbaar pand heeft een
eigen toegang en eigen voorzieningen. Dit moet worden behandeld als twee aparte panden
volgens de HR. Het toewijzen van een vermogensdeel aan privé of onderneming, heet
vermogensetikettering.
Wanneer kies je waarvoor? Als je een waardestijging verwacht, is het verstandig om te
kiezen voor privévermogen. Hier wordt de waardestijging namelijk niet belast. Een
waardedaling kan beter bij het ondernemingsvermogen worden gerekend, want verliezen
zijn aftrekbaar.
Als je bij een niet-splitsbaar pand kiest voor geheel ondernemingsvermogen komen alle
eigenaarslasten ten laste van de winst. Dit is onder andere hypotheekrente en onderhoud.
Kies je voor geheel privévermogen dan moet de lening voor het pand worden gesplitst over
het bedrijf- en het woongedeelte. In box 1 komt het eigen woning forfait (art 3.112 Wet IB)
en de eigenwoningschuld voor zover dit betrekking heeft op het woongedeelte en
renteaftrek op deze schuld. In box 3 bezitting en schulden van het bedrijfsgedeelte. Bij de
bepaling van de winst mag maximaal rekening worden houden met ‘huurbedrag’ in box 3
(art. 3.17 lid 1 c Wet IB).
Als een niet-splitsbaar pand administratief wordt gesplitst overeenkomstig gebruik, komt het
eigenwoning forfait en de renteaftrek in box 1 en voor het bedrijfsgedeelte komen alle
kosten in beginsel in aftrek.
Vermogensbestanddelen
90% of meer gebruik in onderneming
ja nee
Verplicht OV > 10% gebruik in onderneming
ja nee
Keuzevermogen Verplicht PV
Betreft het een pand?
ja nee
Juridisch gesplitst of Gemengd gebruik
bouwtechnisch (zowel zakelijk als privé)
splitsbaar?
ja
Deel verplicht OV nee
Deel verplicht PV * keuze geheel OV of geheel PV
Niet splitsbaar pand
Overeenkomstig gesplitst gebruik
Geheel OV Geheel PV deel OV en deel PV
2
,Als een pand niet onder het ondernemingsvermogen valt, kan het ook in de ROW-sfeer
vallen (resultaat overige werkzaamheden). Dit wordt ook de pseudo-winstsfeer genoemd.
Dit valt ook in box 1. Het is het rendabel maken van vermogensbestanddelen. Het pand
wordt ter beschikking gesteld aan een onderneming van een verbonden persoon, art. 3.91
en 3.92 IB. Dit is bijvoorbeeld een partner of bloed- of aanverwant in rechter lijn, art. 3.91 lid
2 sub b en c IB. De onderneming van deze persoon kan gebruik maken van het pand. Het
winstregime is van overeenkomstige toepassing, dus keuzevermogen en onttrekking is
mogelijk.
Een voorbeeld: een ondernemer is met huwelijkse voorwaarden getrouwd en het pand is in
eigendom van zijn echtgenote. Het pand wordt ter beschikking gesteld aan de ondernemer.
Het valt onder resultaat overige werkzaamheden, want het pand kan niet worden
toegerekend aan de ondernemer zelf.
Als een ondernemer een bedrijfspand koopt, moet dit tot het ondernemingsvermogen
worden gerekend met het nadeel dat een eventuele waardestijging in de belasting wordt
betrokken. Dit nadeel kun je ondervangen door het pand aan te laten schaffen door de
echtgenote en dan trouwen op huwelijkse voorwaarden. De echtgenote kan het pand dan
verhuren aan haar partner, de ondernemer. De huur mag in aftrek worden genomen bij het
bepalen van de belastbare winst uit onderneming en de aftrek wordt gerekend in box 1
tegen het progressieve tarief. Het voordeel van de aftrek kan groter zijn dan de
belastingdruk bij de partner en de waardestijging wordt niet belast. Dit heeft de wetgever
willen voorkomen, door de restcategorie, ROW, op te nemen in box 1. Het gaat niet alleen
om de inkomsten van de verhuur van een pand, maar ook inkomsten van andere
vermogensbestanddelen. De ondernemer kan niet zelf vermogen ter beschikking stellen aan
zijn eigen onderneming. Ook is er geen sprake van ter beschikkingstelling als de partners in
gemeenschap van goederen zijn getrouwd. In de meeste gevallen is het dan verplicht
ondernemingsvermogen.
Box 1 – eigen woning
Dit is geregeld vanaf art. 3.110 IB. De inkomsten uit eigenwoning is in beginsel een
saldobegrip: de belastbare inkomsten uit eigen woning. Het saldobegrip kan worden
toegerekend aan één van de partners; het kan niet zo zijn dat de ene partner de voordelen
heeft en de ander de kosten. Het saldo is de voordelen verminderd met de op die voordelen
drukken kosten, art. 3.120 IB. De definitie van eigen woning is gegeven in art. 3.111 lid 1 IB
en dit is een strenge definitie. Een eigenwoningschuld is vaak de hypotheekschuld. Een
huurwoning kan fiscaal gezien nooit een eigen woning zijn. Iemand kan enkel 1 woning
tegelijk als hoofdverblijf aanmerken. Elk jaar kan hier een nieuwe keuze in worden gemaakt.
Als er twee woningen zijn en er geen keuze wordt gemaakt, gaan beide woningen naar box
3. Dan vervalt de aftrek van aftrekbare kosten in box 1, want dan kwalificeert de schuld niet
meer als eigenwoningschuld in box 1.
Als een woning kwalificeert als eigen woning dan is het voordeel uit eigen woning het
eigenwoningforfait, art. 3.112 IB. Het forfait is een percentage wat wordt opgeteld bij het
belastbaar inkomen. Dit jaar is dat 0.5% van de WOZ-waarde. De aftrekbare kosten staan in
art. 3.120 IB. Dit zijn alleen financieringskosten ter verkrijging van de eigen woning. Het is
een voordeel wat de bewoner geniet, omdat hij geen huur hoeft te betalen. Naast de eigen
woning zijn er een aantal fictieve eigen woningen, art. 3.111 leden 2, 3 en 4 IB. Dit is
bijvoorbeeld een oude woning die leeg en te koop staat. Dit blijft een eigen woning en de
3
, renteaftrek blijft mogelijk. Het forfait wordt wel op nihil gezet, art. 3.112 lid 4 IB. Dit geldt
ook voor een nieuwe woning die nog onbewoond is, maar bestemd om binnen drie jaar te
gaan wonen. De laatste fictie bestaat bij een scheiding van partners en wanneer de woning
door een mede-eigenaar wordt verlaten. De woning blijft de woning van de vetrekkende
partner gedurende twee jaar.
In art. 3.111 lid 10 IB staat wanneer de woning niet meer als eigen woning kan worden
aangemerkt.
De aftrekbare kosten worden berekend op basis van de eigenwoningschuld, art. 119a lid 1
en 2 IB. Dit is de schuld die is aangegaan met als doel de aankoop van de woning of het
financieren van verbetering of onderhoud van de woning. Hier zit een maximum aan, art.
120 lid 5 IB. De lening moet worden gesplitst als een deel van de woning bijvoorbeeld wordt
verhuurd of als onderneming wordt gebruikt. De verwervingskosten zijn koopsom +
verschuldigde OZB + kosten transportakte etc.
De eigenwoningschuld mag niet meer zijn dan de kosten van de verwerving van het huis en
de verbeteringen minus het bedrag van de eigenwoningsreserve op het moment dat de
nieuwe woning eigen woning is. Een eigenwoningreserve wordt pas gevormd als een oude
eigen woning wordt verkocht. De eigenwoningreserve is het vervreemdingssaldo bij
realisatie van de verkoop van de oude eigen woning, art. 3.119aa IB. Het
vervreemdingssaldo de netto-opbrengst van de oude eigen woning is de verkoopprijs –
eigenwoningschuld – kosten die zijn gemaakt in verband met de verkoop.
Als er een overwaarde is bij de verkoop moet deze overwaarde worden geïnvesteerd in de
nieuwe woning. Dat is de bijleenregeling. Als er binnen die 3 jaar een nieuwe eigen woning
is, zijn de financieringskosten daarvan alleen aftrekbaar voor zover de schuld niet meer is
dan de (totale) aanschaffingskosten minus de eigenwoningreserve, art. 3.119aa lid 3 IB.
Art. 3.119aa lid 2 en lid 3 IB: Afname eigenwoning reserve, maar niet verder dan tot nihil
door middel van:
§ Afboeking EWR bij aankoop nieuwe woning
§ Aflossingen op EW-schuld
§ Afboeking in verband met kosten verbouwing, onderhoud of afkoop
erfpachtcontract
§ Het toegevoegde bedrag als periode van 3 jaar is verstreken nadat
vervreemdingssaldo is toegevoegd
Als de voormalige eigenwoning wordt verhuurd in plaats van verkocht gaat dit over van box
1 naar box 3. Formeel is dit geen vervreemding, maar fictief wel. Er geldt een uitzondering
voor woningen die voor korte periode worden verhuurd, zie art. 3.111 lid 2 Wet IB.
De eigenwoningreserve is gebonden aan persoon (art. 3.119aa lid 5 of 6 wet IB), wel moet
rekening worden gehouden met de eventuele eigenwoningreserve van de ander als zij
worden aangemerkt als fiscaal partners (art. 3.119a lid 4 Wet IB). Hierbij zijn
eigendomsverhoudingen niet relevant.
Voorbeeld:
Pim en Vera zijn fiscale partners. Pim is eigenaar van een woning, waarin hij samenwoont
met Vera. Pim verkoopt deze woning voor €300.000. Omdat hij nog een eigenwoningschuld
had van €225.000, realiseert hij een eigenwoningreserve van €75.000. Pim en Vera gaan nu
samenwonen in een woning die door Vera wordt aangeschaft voor €350.000.
4