Samenvatting Hoofdstuk 1
Paragraaf 1
Tussen 9000 en 6000 v. Chr. ontstonden in het Midden-Oosten landbouwsamenlevingen, in een
gebied dat de Vruchtbare Halvemaan werd genoemd. Rond 7000 v. Chr. verspreidde de landbouw
zich naar Noord-Afrika en rond 6000 v. Chr. naar Europa.
Daarvoor werd er al jaren gejaagd en verzameld. Homo habilis, de eerste mens, was een jager-
verzamelaar. Hij verscheen 2,5 miljoen jaar geleden in Afrika. Homo sapiens ontstond rond 140.000
v. Chr. in Afrika.
Jagers-verzamelaars waren bijna altijd nomaden: wanneer hun leefomgeving niet meer genoeg
voedsel bood, trokken ze verder. Ze leefden in groepen van 20 tot 30 personen. De sociale
verschillen waren niet groot. Wel was er een rolverdeling tussen mannen en vrouwen: mannen
jaagden en maakten gereedschap, vrouwen verzamelden, maakten huiden schoon, hielden het vuur
brandend en pasten op de kinderen.
De groepen dreven handel onderling en ruilden producten als vuursteen, ivoor en schelpen. Homo
sapiens maakte in vergelijking met zijn voorgangers meer gespecialiseerde gereedschappen en
wapens en gebruikte daarvoor een grotere variëteit aan materialen. Ook heeft hij als enige
menssoort kunstwerken nagelaten.
Archeologen vermoeden dat de overgang naar landbouw heeft plaatsgevonden in het Midden-
Oosten. De overgang zou kunnen komen door een klimaatverandering, zodat de bevolking wel aan
landbouw moest doen, omdat er een voedseltekort was. Een andere theorie is dat de bevolking heel
hard groeide en dat ze daarom niet meer wegtrokken. De natuur raakte uitgeput en daardoor
werden mensen gedwongen zelf voedsel te verbouwen.
In andere landen hadden mensen helemaal geen vaste woonplaats en deden ze toch aan landbouw.
Ze wachtten dan de oogst af en trokken daarna weer verder. De overgang naar het boerenbestaan
had zulke ingrijpende gevolgen, dat er gesproken word over de agrarische revolutie. Een gevolg was
dat mensen geen zwervend bestaan meer hadden, maar een gevestigd (sedentair) bestaan. Een
ander gevolg is de snelle bevolkingsgroei. De gehuchten groeiden uit tot kleine boerendorpen.
Rond 7500 v. Chr. gingen de mensen voor het eerst aan veeteelt doen. Eerst alleen voor het vlees,
maar later ook voor bijproducten. Melk, wol, leer, etc. En nog later ook voor trekkracht.
De nieuwe levensstijl zorgde ervoor dat er veel dingen werden uitgevonden. Zoals weven, potten
bakken en de productie van gepolijste steen. Het neolithicum, de nieuwe steentijd, heeft hier zijn
naam aan te danken. De volgende stap was het gebruik van metaal voor gereedschappen en
wapens. Eerst was het vooral brons, later ook ijzer. (Bronstijd 3000 v. Chr. en ijzertijd 1200 v. Chr.)
Nog een gevolg van de agrarische revolutie is dat de mens de natuur ging veranderen naar zijn zin.
Het lijkt of het allemaal positieve gevolgen heeft gehad, maar dat is niet waar. De eerste boeren
waren veel minder gezond dan de jagers-verzamelaars. Zij leden vaker aan ondervoeding, infectie-
ziekten en misvorming van de ruggengraat. Ook daalde de levensverwachting.
Ondervoeding: boeren verbouwden eerst een beperkt aantal gewassen, waardoor hun voedsel
eenzijdig was. Als er een gewas mislukte, dreigde het gevaar van een hongersnood.
Infectieziekten: de bevolking nam toe en leefde dichter op elkaar, het vee bracht ook ziekten met
zich mee
Sociale ongelijkheid: jagers-verzamelaars hadden elkaar nodig om te overleven en deelden de
opbrengst van de jacht. Boeren kregen hun eigen akkers. De een was succesvoller dan de ander en
zo ontstonden er verschillen in rijkdom, macht en aanzien. Voor het eerst ontstond een hiërarchie.
Paragraaf 2
Ur was een van de eerste steden ter wereld. Deze vroegen steden ontstonden rond 3300 v. Chr. in
Soemerië, het zuidelijke gedeelte van Mesopotamië.
,Het ontstaan van de steden heeft te maken met de vruchtbare grond. Dankzij de Eufraat en de Tigris
die elk jaar overstroomden en dan een laagje slib achterlieten. Om hiervan te profiteren moesten de
boeren hun akkers kunstmatig irrigeren. Daarom legden ze kanalen, waterreservoirs (en dijken) aan.
Door de overvloedige oogsten in Mesopotamië kon de bevolking groeien en zo ontstonden er
steden. Ten tweede was het niet nodig dat iedereen zich bezig hield met de voedselvoorziening.
Daardoor konden de mensen zich in andere dingen specialiseren, zoals leerlooien, pottenbakken,
kleren maken en smeden. Doordat er handelswaar beschikbaar kwam, ontstond ook het beroep van
koopman. Hij ruilde dadelwijn, aardewerk en sesam voor steen, hout en metalen.
Er was ook een groep die zich specialiseerde in het contact met de goden. Dat waren priesters. Zij
stonden hoog in aanzien. Er was niet alleen een arbeidsverdeling, maar ook een hiërarchie.
De Soemerische stadsbestuurders moesten de orde handhaven, de stad beschermen tegen vijanden
en irrigatiesystemen laten onderhouden. Deze leiders werden na een tijdje tot koning en gekroond
en hun positie werd erfelijk. De koning had ambtenaren die de administratie bijhielden, wetten
opstelden, controleerden of iedereen belasting betaalde etc.
Er kwam ook een verstedelijking op gang in Egypte. Daar hadden ze ongeveer dezelfde omstandig-
heden als in Soemerië. Tussen 2700 v. Chr. en 300 v. Chr. verschenen ook in andere vruchtbare
gebieden in de wereld stedelijke samenlevingen.
Rond 3300 v. Chr. werd ook het eerste schrift uitgevonden. In het begin werd het Soemerische
schrift alleen gebruikt voor het registeren van goederen. Het schrift bestond toen alleen uit
nummers en tekeningetjes of pictogrammen die producten en meeteenheden voorstelden. Het
beeldschrift werd aangevuld met tekens die lettergrepen en klanken uitdrukten, toen ze ook namen
wilden opschrijven. Geleidelijk werden de tekeningetjes vervangen door abstracte tekens. Zo
verlieten de Soemeriërs als eerste de prehistorie. Daarna de Egyptenaren die hiërogliefen gingen
gebruiken (vanaf 2800 v. Chr.).
De Olmec (Mexico) is het ook gelukt om in 800 v. Chr. een eigen schrift te ontwikkelen.
Waarschijnlijk is het de Chinezen ook gelukt uit eigen beweging (rond 1300 v. Chr.).
Rond 2600 v. Chr. was het schrift in Soemerië zo goed ontwikkeld dat het voor heel veel dingen werd
gebruikt. In deze periode verscheen ook de eerste literatuur. Er verschenen lofzangen over goden,
heldendichten over koningen en mythen over goden. De literatuur kon maar gelezen worden door
een kleine elite. Het schrift was namelijk heel erg lastig.
Kennis en gevoel konden nu veel makkelijker worden overgedragen dan door mondelinge
overlevering. Het schrift is een essentieel onderdeel van de menselijke cultuur geworden.
Paragraaf 3
Het Egyptisch rijk is ontstaan rond 3100 v. Chr. toen koning Menes het noordelijke en zuidelijke deel
van het Nijlgebied verenigde. Het was de eerste staat ter wereld. Een staat is een afgebakend gebied
met een centraal bestuur en een rechtssysteem dat voor het hele gebied geldt. De farao had in
Egypte de hoogste rechterlijke macht. Hij deed uitspraak over ernstige misdrijven. De steden en
regio’s hadden eigen rechtbanken o.l.v. ambtenaren.
In een staat mag alleen de overheid geweld gebruiken: de overheid heeft geweldsmonopolie. De
farao is ook verantwoordelijk voor de verdediging van de grenzen van de staat. Hij wilde de
bevolking ervan overtuigen dat de bescherming van het rijk aan hen wel was toevertrouwd.
De farao beschikte over veel ambtenaren. Zij waren betrokken bij de organisatie van de landbouw.
Ook zorgden zij voor het onderhoud van irrigatiesystemen en letten ze erop dat de boeren een deel
van hun oogst aan de farao afdroegen. Daarmee kon farao zijn personeel betalen. Sommige
ambtenaren kregen zelfs dorpen cadeau van de farao. Maar wanneer een zwakke farao op de troon
zat, kon hun machtsstreven leiden tot de val van het centrale gezag.
In Mesopotamië ontstond de eerste staat pas 1000 jaar na Egypte. Rond 2000 v. Chr. veroverde de
koning van Babylon veel steden en stichtten hij het Babylonische Rijk, dat bijna heel Mesopotamië
, besloeg. Mesopotamië was moeilijk verdedigbaar, doordat de overgang van landbouwgrond en
woestijn niet zo abrupt was als in Egypte. Verschillende rijken volgen elkaar steeds op.
De Egyptische godsdienst was polytheïstisch: meerdere goden tegelijkertijd vereerd. Iedere god had
zijn eigen functie. Alle farao’s lieten zich als god vereren. Ze geloofden ook dat de farao de zoon van
de zonnegod Re was.
Een belangrijk kenmerk van de Egyptische godsdienst is het geloof in een leven na de dood. Als je
overleed, beoordeelde god Osiris of je goed had geleefd. Als dat zo was, werd je gelukkig. Was dat
niet zo, dan werd je verslonden door een monster.
De belangrijkste taak van de farao was het handhaven van Maät: de kosmische orde, de stabiliteit en
de harmonie in de samenleving. (Seizoenen, opkomst en ondergang van de zon). Maät betekende
ook gerechtigheid en waarheid.
De overtuiging dat de farao verantwoordelijk was voor de orde in het land, verklaart misschien zijn
oppermachtige positie. De belangrijkste economische sector was de landbouw. Daarom moest er
een groot deel van de opbrengst naar de farao.
Er was weinig ruimte voor eigen initiatief; alles vond plaats in opdracht van de farao. Daardoor
ontstond er in Egypte geen beroepsgriep van handelaren en ontwikkelden zich geen handelssteden
zoals in Mesopotamië wel gebeurde. De steden in Egypte ontstonden rondom administratieve
centra of belangrijke tempelcomplexen. Dat laatste had een grote rol in de samenleving. Net als in
Egypte doordrong de religie in Mesopotamië alle aspecten van het leven. Ook in Mesopotamië
waren de koningen opperpriesters, door god uitverkoren. Van het hiernamaals verwachtte de
Mesopotamiër niet veel. Iedereen kwam na zijn dood in een stoffige, grijze onderwereld terecht.
In Egypte werden er veel piramides en graftombes gebouwd, in Mesopotamië niet. Ze lieten wel
tempeltorens en ziggoerats bouwen. Dat vormde het centrum van de stad en het bestond uit
verschillende terrassen van baksteen met daarop een tempel.
Minder monumentale gebouwen in Mesopotamië. Mogelijk doordat er geen hard gesteente
voorkwam en ook doordat het staatsbestuur minder sterk gecentraliseerd was.
Samenvatting Hoofdstuk 2
Paragraaf 1
Athene was een stadstaat of polis. Een polis bestond uit een stedelijke kern en het omringende
platteland. De meeste hadden een paar duizend inwoners. Maar Athene had er wel 300.000. in de 5 e
eeuw v.C. was Athene op het hoogtepunt van zijn macht. Het stond namelijk aan het hoofd van de
Deltisch-Attische zeebond, een bondgenootschap van een groot aantal poleis die zich hadden
verenigd om zich effectiever te verdedigen tegen mogelijke vijanden. De leden betaalde elk jaar geld
voor de oorlogsvloot. Athene kreeg het beheer over de vloot, omdat Athene de grootste polis was.
Dit bondgenootschap ontwikkelde zich tot een Atheens imperium. Omdat Athene zijn leidende
positie niet wilde verliezen, bleef het de andere steden ook in vredestijd tot samenwerking dwingen,
als het moest met bruut geweld. De steden kregen dan te maken met onteigening van grondgebied,
waar dan een Atheens garnizoen werd gestationeerd. Dus schikten veel steden zich naar Athene. Zo
kreeg Athene veel steunpunten rond de Egeïsche Zee. Behalve een sterke positie ten opzichte van
Sparta, leverde het ook nog belastinggeld en handel op.
In de poleis was er een democratie. Een belangrijk verschil met nu is dat in de moderne democratie
vertegenwoordigers van het parlement worden gekozen door de burgers. In Athene was geen
parlement: alle inwoners die het Atheense burgerrecht bezaten, mochten rechtstreeks meebeslissen
dat noem je een directe democratie. Een voorwaarde daarvoor is dat er niet teveel burgers zijn. In
de Atheense democratie was het burgerrecht voor volwassen, vrije mannen die van Atheense
burgers afstamden. Het maakte niet uit hoe rijk je was.
Deze gelijkheid was heel belangrijk voor de burgers van Athene. Ze hadden vaak leiders gehad, maar
door de oorlogvoering waren de burgers heel belangrijk geworden en eisten ze daarom inspraak. De