Samenvatting hoofdstuk 6 Goederenrecht
6.5 Tekortkoming in de nakoming: voorbeeld
Acties/remedies bij een tekortkoming in de nakoming:
1. Nakoming vorderen, art. 3:296 BW: je kunt altijd eisen dat een schuldenaar een
overeenkomst goed nakomt
2. Opschorten, art. 6:52, 6:262, 6:263 BW: indien er nog bedragen verschuldigd zijn,
kan deze prestatie worden opgeschort totdat de er alsnog aan de verplichtingen
wordt voldaan, inclusief de verplichting tot vergoeding van de geleden schade
3. Ontbinden, art. 6:265 BW: onder voorwaarden kan besloten worden om van de
overeenkomst af te komen
4. Schadevergoeding eisen, art. 6:74 BW: bij een tekortkoming in de nakoming die door
de schuldenaar is veroorzaakt is een schuldenaar verplicht om de schade die een
schuldeiser lijdt te vergoeden.
6.10 Onmogelijkheid en verzuim
Als vaststaat dat niet meer correct kan worden nagekomen, is sprake van een blijvend
onmogelijke nakoming.
Als de nakoming niet blijvend onmogelijk is, moet de schuldenaar in verzuim zijn. De regels
omtrent verzuim komen aan de orde als de schuldenaar niet doet wat partijen zijn
overeengekomen, terwijl nakoming nog wel mogelijk is. De verzuimregeling is bij
overeenkomsten vooral van belang voor die gevallen waarin geen termijn voor de nakoming
in de overeenkomst is opgenomen. Als de schuldeiser vindt dat de termijn om na te komen
verstreken is, is de hoofdregel dat hij de schuldenaar een laatste kans biedt om na te komen
door hem een ingebrekestelling te sturen. Uit art. 6:82 lid 1 BW volgt dat een
ingebrekestelling een schriftelijke aanmaning is, waarbij de schuldenaar een redelijke termijn
wordt geboden om alsnog na te komen. Als de schuldenaar zich vervolgens niet aan deze
termijn houdt, treedt het verzuim in en wordt de schuldenaar aansprakelijk voor de schade
die de schuldeiser lijdt.
De wet geeft in art. 6:83 BW enkele situaties waarin geen ingebrekestelling hoeft te worden
verstuurd. Dit is het geval als de overeenkomst een duidelijke termijn kent waarbinnen moet
worden nagekomen. Het verzuim treedt direct in, zonder dat een ingebrekestelling
verstuurd hoeft te worden, als aan een van de drie situaties uit art. 6:83 BW is voldaan:
Een fatale termijn verstrijkt; de termijn is bedoeld als deadline. De termijn moet het
doel hebben dat het verzuim intreedt als hij verstrijkt. De termijn moet voldoende
bepaalbaar zijn, het moet duidelijk zijn wanneer de termijn verloopt. Als je
constateert dat er sprake is van verzuim, noteer je dit altijd door het hoofdartikel
(6:81 BW) te combineren met het artikel op basis waarvan het verzuim is ontstaan
De verbintenis vloeit voort uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding
(art. 6:74 lid 1 BW);
Uit een mededeling van de schuldenaar blijkt dat hij niet zal nakomen;
Een ingebrekestelling moet schriftelijk zijn en een (redelijke, art. 6:82 Lid 1 BW) termijn
bevatten voor de nakoming. Of een termijn redelijk is, hang af van de aard van de prestatie.
Een ingebrekestelling hoeft geen termijn voor de nakoming te bevatten als een van de
situaties van art. 6:82 lid 2 BW zich voordoet.
, Samenvatting hoofdstuk 6 Goederenrecht
In art. 6:81 lid 1 BW staat dat e schuldenaar in verzuim is
gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij
opeisbaar is geworden en aan de eisen van art. 6:82 of
6:83 BW is voldaan. Er is geen sprake van verzuim als de
vertraging niet kan worden toegerekend of als de
nakoming blijvend onmogelijk is (art. 6:74 lid 2 BW).
Verzuim is bij blijvend onmogelijke nakoming overbodig.
Uit het feit dat toerekening een vereiste is voor verzuim
volgt ook dat er geen sprake is van verzuim als je een
beroep op overmacht kunt doen.
Ook de schuldeiser kan in verzuim zijn
(schuldeisersverzuim, art. 6:58 BW). Dit is het geval als
de schuldeiser zelf verhindert dat de schuldenaar goed
zal nakomen. Art. 6:61 lid 1 BW bepaalt dat
schuldeisersverzuim een einde maakt aan het verzuim
van de schuldenaar. Lid 2 bepaalt dat de schuldenaar
niet in verzuim kan geraken zolang de schuldeiser in
verzuim is. De artikel 6:58 t/m 6:73 BW geven verschillende bepalingen over
schuldeisersverzuim.
6.11 Ontbinding
Wanneer het gaat om verbintenissen die uit overeenkomst zijn ontstaan, kan de schuldeiser,
als de overeenkomst niet of niet goed wordt nagekomen, ook besluiten dat hij van de
overeenkomst ‘af wil’. Hij heeft dan geen behoefte meer aan het alsnog volledig nakomen
door de schuldenaar en wil zelf ook niet meer nakomen. Hij kan de overeenkomst in dat
geval ontbinden op grond van art. 6:265 BW. Ontbinding kan geheel of gedeeltelijk
plaatsvinden. Als de schuldenaar gedeeltelijk is nagekomen en de schuldeiser met dit
gedeelte tevreden is, kan hij de overeenkomst voor dit deel in stand laten en voor de rest
ontbinden.
Ontbinding leidt ertoe dat de ontstane verbintenissen tenietgaan en dat alle handelingen die
zijn verricht zoveel mogelijk worden ‘teruggedraaid’. Er ontstaan
ongedaanmakingsverbintenissen voor hetgeen op grond van de overeenkomst is verricht
(art. 6:271 BW).
Art. 6:265 BW bepaalt wanneer ontbinding mogelijk is:
Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen
geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk
te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe
betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt
Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid
tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
Ontbinding is alleen mogelijk bij wederkerige overeenkomsten. Om een wederkerige
overeenkomst te kunnen ontbinden, moet er sprake zijn van een tekortkoming in de