Geschiedenis Samenvatting
Historische context: Verlichtingsideeën en democratische revoluties
Paragraaf 1
Ka: Het streven naar absolute macht.
Ka: Wetenschappelijke revolutie.
Ka: Rationeel optimisme & een ‘Verlicht Denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van
de samenleving: godsdienst, politiek, economisch en sociale verhoudingen
Ka: Voortbestaan van het Ancien Regime met pogingen om het vorstelijk bestuur een
eigentijdse verlichte vorm te geven (verlicht absolutisme).
Inleiding
In de 17e eeuw kwam er steeds meer onderzoek op wetenschappelijk vlak, er
kwamen twee denk stromingen: empiristen en rationalisten.
Empiristen: kennis gekregen door ervaringen en waarnemingen.
Rationalisten: kennis verkregen door gebruik van het verstand.
Deze stromingen leiden tot de wetenschappelijke revolutie in de 17e eeuw, de ideeën
van de verlichte filosofen zijn geaard in die van de humanisten uit de 15e eeuw, zoals
bijvoorbeeld Moore en Erasmus voorstanders van verdraagzaamheid.
Locke, Voltaire, Montesquieu en Rousseau vonden dat een kritische houding over
sociaal, bestuur en rechtspraak zou leiden tot een betere samenleving, de vorsten
waren het hier niet mee eens (Absolutisme). Wel namen ze de ideeën over , maar ze
werden niet verspreid.
De republiek
In de republiek leidende nieuwe ideeën tot meningsverschillen, humanist Coornhert
(1522 – 1590) streed tegen de achterstelling van anders gelovigen, volgens hem
horen moraal en ethiek niet meer op een religie gebaseerd te zijn.
Volgens natuurwetenschappers Stevin (1542-1620), Was er plaats voor god en
geloof, volgens hem had de maatschappij juist een geloof nodig voor orde.
de denkbeelden van Descartes (1632 – 1677) en Spinoza (1632 – 1677) Kregen de
naam van radicale verlichting, wat niet door de kerk werd geaccepteerd. Zij
creëerden een sterk afwijkend godsbeeld. Descartes vestigde zich in de republiek (nl
tolerant) en spoorde mensen aan om te vertrouwen op eigen verstand, maar hij
twijfelde aan de waarnemingen van de mens, het enige wat hij zeker wist was dat hij
kon denken (congito ergo sum). Volgens hem was er een goede god , volgens hem
had god de ziel, het lichaam en de materie gemaakt. hij probeerde ook het
universum wiskundig te beschrijven, dit was voor de kerk niet aanvaardbaar want
god werd geminimaliseerd. er kwam veel onrust & Descartes ging aan het Zweedse
hof werken.
Spinoza was het eens met Descartes en Huygens (licht en kansberekening), Hij staat
bekend als denker over geloof en de maatschappij. Spinoza was gevlucht naar
Nederland omdat het jodendom werd verboden in Spanje. Hij wou vrijheid van
, denken en spreken, hij was kritisch over de bijbel omdat die vrijheid beperkt. Volgens
hem moest de staat in dienst staan van de bevolking, met een democratie. Spinoza
concludeerde dat het beeld van god als persoon onjuist was. ‘God is natuur’ vond hij ,
maar zijn idee n werden niet geaccepteerd dus hij vertrok uit Amsterdam. (ka. 26 en
27)
Engeland
Ook Locke (empirist) bestudeerde het werk van Descartes, Hij stelde dat de
menselijke geest aangeboren idee n bezat. kennis wordt beschreven door het opdoen
van ervaringen. In de tijd van lok was de rooms katholieke Jacobus de tweede aan de
macht, er was geen goede verhouding tussen hem en het volk. Er moest volgens
Lock godsdienstvrijheid heersen en hij werkte aan een absolute monarchie, in 16 88
werd hij tijdens de Glorious Revolution afgezet.
De protestantse Willem III van oranje Nassau werd naar Engeland gehaald om het
land te besturen en de Bill of Rights te accepteren ( rechten koning sterk beperkt ),
er kwam een parlementaire democratie.
Look was naar de republiek gevlucht vanwege intolerantie, maar keerde weer terug
toen willen de derde aan de macht kwam.
Locke vond het streven naar macht en machtsmisbruik verwerpelijk, volgens hem
hadden mensen in vrijheid besloten om een maatschappij te vormen als gelijken en
had een koning geen soevereiniteit. Ook vond hij dat de rol van de kerk
geminimaliseerd moest worden, want de kerk beperkte vrijheid. (ka 26 en 27).
Frankrijk
Voltaire werkte de idee n over verdraagzaamheid verder uit , hij was een deïst hij
gelooft in god als schepper , maar dat deze nu niet meer ingrijpt. hij vond dat het
geloof een aantasting voor de vrijheid was en hij zag dat de kerk de mensen
onwetend hield, om ze zo volgzaam te maken. (ka. 26, 27 en 28).
Montesquieu werd voorzitter van het parlement van bordeaux (rechtbank ), door zijn
rijke schoon familie reisde hij door Europa. hij was tegenstander van
alleenheerschappij n in zijn boek vergelijk hij verschillende bestuursvormen. Hij was
onder de indruk van het Engelse staat model met 1 3 deling van de macht. Voor deze
trias politica was volgens hem wel een sterke, adellijke bovenlaag nodig (Rol voor de
13 parlementen).
Rousseau dacht niet alleen aan de welgestelden , zoals Locke, Voltaire en
Montesquieu deden. Hij dacht bij het woord ‘volk’, aan het gehele volk. hij zegt ook
dat de koning de macht van het volk heeft gekregen en niet van god bent soevereine
macht hoort aan het volk een koning moet het welzijn van het volk nastreven. (ka. 26
en 27)
Kant en grenzen van het rationalisme
Kant hij is geboren in Oost-Pruisen en hij studeerde theologie, filosofie , wiskunde en
natuurkunde aan de universiteit en daar werd hij professor. In ‘was ist aufklärung’
vat hij samen wat de verlichting inhoud. Hij was een rationalist en een deïst, volgens