THEORIE SOCIALE WETENSCHAPPEN
SCHEMATISCH OVERZICHT
LEGENDA
Auguste Comte Emile Durkheim Rahl Dahrendorf Richard Emerson
Harriet Martineau Talcott Parsons C Wright Mills Erving Gofmann
Alexis de Tocqueville Robert Merton Peter Blau Arlie Hochschild
Karl Marx Max Weber Mark Granovetter Michel Foucault
Immanuel Wallerstein Pierre Bourdieu James Coleman Jurgen Habermas
Shmuel N. Eisenstadt
WEEK 1: Introductie in de sociologie
AUGUSTE COMTE (1798 - 1857)
● Grondlegger sociologie: gebruikte als eerst het woord ‘sociologie’
● Voorbeeld van natuurwetenschappen voor hem bepalend; er is geen verschil tussen natuur- en
menswetenschappen, want ook bij menswetenschappen moet je meten.
● Het meten bij menswetenschappen leidt tot het ontdekken van wetmatigheden in sociaal gedrag. Deze
wetmatigheden kun je toepassen in beleid en organisaties.
● De zintuiglijke waarneming (empirie) is de enige toetssteen of de uitspraak over een sociaal feit juist is
(positivisme).
○ Empirie = Het bewijs moet worden ontleend aan zintuiglijke waarneming en gecontroleerde
experimenten.
○ Positivisme = Je meet en waarneemt vooral en alleen die dingen die je meet bestempel je als
waarheid.
De benadering van Comte wordt ook wel het externe perspectief van de waarnemer genoemd. In dit externe
perspectief heb je dus oog voor condities en gevolgen van handelen. Dit wordt ook toegepast door Emile Durkheim.
HARRIET MARTINEAU (1802 - 1876)
● Eerste vrouwelijke sociologe
● Voorbeeld van natuurwetenschappen voor haar niet bepalend; er is wel een verschil tussen natuur- en
menswetenschappen. De natuur is ‘dood’; het heeft wel functies, maar geen intenties. Natuur en mensen
verschillen dus, want mensen hebben een wil en rede. Sociaal gedrag van mensen heeft een betekenis en
een bedoeling vanuit de handelende persoon.
● Het observeren van menselijk gedrag vraagt empathie. Martineau bestudeerde etiketten en manieren en
observeerde condities en gevolgen, maar ze moest meer weten over de bedoeling van handelingen.
○ Empathie = Je wilt meer weten over de bedoeling van de handeling.
Martineau gaat uit van het interne perspectief van de handelende persoon. Dat wordt vaak bepaald door cultuur en
sociale positie. Max Weber past deze traditie ook toe, net als Pierre Bourdieu.
,Aggregatieniveaus: op welke schaal moeten we als sociaal wetenschapper kijken?
Er zijn verschillende aggregatieniveaus voor sociologie, namelijk macro-, meso- en microniveaus.
Socioloog Cruciale actoren Aggregatieniveau
Marx Sociale klassen; bourgeoisie en proletariaat Mesoniveau, deels
macroniveau
Weber Bureaucratie en nationstate Macroniveau, deels
mesoniveau
Coleman Nutsmaximaliserende individuen Microniveau
Wallerstein Internationale arbeidsverdeling en internationale inkomensverdeling Macroniveau (wereldwijd)
Durkheim Samenhangende gemeenschappen (interdependentie en morele Meso- en macroniveau
gemeenschap)
Centrale vraagstelling in de sociologie
In de sociologie staan een aantal vraagstellingen centraal.
Vraagstelling Klassieke grondlegger Navolgers
[1] Waarom ongelijkheid, stratificatie? Karl Marx Pierre Bourdieu, Immanuel Wallerstein
[2] Waardoor cohesie, sociale orde, Emile Durkheim obert Merton
Talcott Parsons, R
deviantie?
[3] Hoe verloopt modernisering, Max Weber Auguste Comte, J urgen Habermas,
rationalisering? Eisenstadt
, Sociologie
Doel van de sociologie
Het doel van de sociologie is het beschrijven, begrijpen, verklaren en verbeteren van sociaal gedrag.
Er is binnen de sociologie geen eenheid: er zijn meerdere perspectieven. Als er nadruk wordt gelegd op de
oorzaken en gevolgen, dan ben je kwantificerend bezig. Als er nadruk wordt gelegd op de betekenis en bedoeling
van de uiting/boodschap, dan ben je kwalitatief bezig.
Opkomst van de sociologie in de 19e eeuw
De sociologie komt op door een tweetal redenen, namelijk:
1. De ontwikkeling van het denken zelf: In de gehele geschiedenis doen zich vooruitgangen voor, waardoor
het denken wordt gestimuleerd. Denk hierbij aan de Verlichting (Kant), de scepsis (Descartes), de opkomst
van het individualisme (Locke, Adam Smith), de gedachte dat elke individu dezelfde rechten heeft
(Thorbecke), het succes in de natuurwetenschappen (Newton, etc.). Door de empirische kennis van
natuurwetenschappen kwam er ook betere technologie en welvaart. Dat voedde de vooruitgangsgedachte:
meer kennis = meer macht.
2. De verandering van de samenleving: Door de industrialisatie veranderde de samenleving. Er is een
grotere mobiliteit; spoorwegen, stoomschepen, etc. Men trekt van het platteland naar de steden, waardoor
de steden groeien. Ook zijn in de Verenigde Staten, Frankrijk en Nederland (1848) democratische
omwentelingen. Zo wordt o.a. het kiesrecht hervormd; individuen krijgen kiesrecht.
De sociologie ontstond in het midden van de 19e eeuw, omdat de samenleving van een traditionele samenleving
veranderde in een moderne samenleving. Dit noemen we verzakelijking. Het intellectuele denken had nu volop
oog voor onbevooroordeelde waarneming d.m.v. empirie, experimentele gedachten en vertrouwen in de
vooruitgang.
Voorlopers van de sociologie
ALEXIS DE TOCQUEVILLE (1805 - 1859)
● Bezoekt de VS om te kijken hoe een burgerlijke samenleving zonder adel en zonder koninklijk gezag
functioneert.
● Hij treft civil society aan: actief burgerschap; een samenleving waar burgers samen de handen uit de
mouwen steken om collectieve problemen aan te pakken.
● Hij ontdekte grote verschillen tussen VS en Frankrijk
● Vrijheid in VS was nl. freedom to; de vrijheid om gemeenschappelijk, collectieve problemen aan te pakken.
Vrijheid in Frankrijk was freedom from; zich afzetten tegen de betutteling van de kerk en staat.
HARRIET MARTINEAU (1802 - 1876)
● Bezoekt de VS ook om de situatie van de VS in de praktijk te vergelijken met de situatie ‘op papier’.
● VS op papier: hoog ideaal van gelijkheid, VS in praktijk: slavernij, beperkte rechten, geen stemrecht
vrouwen