§1. Luther en de Reformatie
De Nederlanden maakten deel uit van een groot Spaans rijk dat werd bestuurd door Filips de
2e, opvolger van Karel V. De opstand in 1568 tegen Spanje begon als een meningsverschil
over de manier waarop de overheid moest reageren op aanhangers van het protestantisme
onder een minderheid van de bevolking in de Nederlanden.
Groeiende kritiek op de christelijke Kerk rond 1500.
Sommige critici vonden dat de Kerk de bijbel anders uitlegde dan volgens hen voor de hand
lag, en dat de Kerk er gebruiken op na hield die nergens in de Bijbel terug te vinden waren.
Maar de leiding van de Kerk was het hier niet mee eens. Dit verschil in geloof leidde aan het
begin van de 16e eeuw tot een scheuring binnen de christelijke Kerk.
Een deel van de critici wilden alleen misbruiken zoals de aflaathandel in de Kerk afschaffen,
terwijl anderen besloten zich van de Kerk te scheiden en een nieuwe Kerk te stichten of bij
zo’n nieuwe Kerk aan te sluiten. Zij worden hervormers genoemd, en hun beweging
Hervorming of Reformatie.
De nieuwe Kerken die werden gesticht worden protestantse Kerken genoemd, omdat zij dus
werden gesticht uit protest tegen de oude Kerk. De aanhangers noemen we protestanten en
hun godsdienstige opvattingen noemen we protestantisme. De hervormers die de grootste
aanhang kregen waren Luther en Calvijn, en hun opvattingen worden lutheranisme en
calvinisme genoemd.
De kritiek van Luther op de oude Kerk.
- De machtsaanspraken en zelfgemaakte wetten en regels van de Kerk waren
onterecht.
- Alleen de Bijbel was volgens hem richtinggevend, en hij wilde dat iedereen de Bijbel
ging lezen in de volkstaal. In de Kerk lazen en verklaarden de priesters de Bijbel voor
de mensen. De geestelijken waren de enige ‘toegang’ tot God.
- Men kwam niet in de hemel door goede werken te doen en door de Kerk geld te
betalen, maar door in God te geloven. Met de aflaathandel kon men zijn zonden
afkopen voor Gods vergeving.
- Hij wilde het pausschap, celibaat, veel sacramenten, de heiligenverering en de
kloosterorden afschaffen, omdat daarover niets in de Bijbel stond.
Zijn boodschap werd verspreid via pamfletten en boeken, en zijn aanhang in het Duitse rijk
groeide. Karel V, de baas van Duitsland, was het hier niet mee eens omdat hij het
katholicisme handhaafde. Maar toch kreeg Luther veel steun van Duitse vorsten:
- Zij werden het hoofd van de kerk.
- Ze konden de kloosters sluiten en de bezittingen overnemen.
- Volgens het lutheranisme moesten onderdanen de vorst altijd gehoorzamen, ook als
de vorst zich slecht gedroeg.
, 1521: Rijksdag van Worms.
Luther moet zijn ideeën herroepen -> Luther weigert -> Luther wordt vogelvrij verklaart
(iedereen mag Luther doden zonder gestraft te kunnen worden). Luther werd echter van
tevoren verstopt door een van de Duitse vorsten, omdat zij dat al verwacht hadden.
Door deze gebeurtenis ontstaat er een definitieve scheur tussen de katholieken en de
protestanten.
KA: De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot
gevolg had.
Luther krijgt steun van Duitse vorsten, terwijl sommige andere vorsten zich aan het
katholieke geloof bleven vasthouden. Hierdoor ontstonden er godsdienstoorlogen in het
Duitse Rijk.
1555: Vrede van Augsburg.
“Wiens gebied, diens gebed”, dus de Duitse vorst mag voortaan het geloof in zijn gebied
bepalen.
§2. De centralisatiepolitiek van Karel V
Het bestuur in de Nederlanden in de middeleeuwen wordt het feodale leenstelsel genoemd:
- Leenheer= Duitse keizer/Franse koning (hadden niet veel te zeggen)
- Leenman: Hoge adel: graaf/hertog (regeerde samen met de gewestelijke
staten, de vertegenwoordigers van de geestelijkheid, de adel en de steden)
lage adel (achterleenmannen)
steden
Geen centraal bestuur, maar grote zelfstandigheid van de gewesten individueel, en overal
andere regels. Karel V is het hier niet mee eens, hij heeft een groot rijk en hij wil centralisatie
en duidelijkheid. Maar censtralisatiebeleid vormt een bedreiging voor de privileges van de
steden.
De positie van de stedelijke burgerij wordt steeds sterker:
- Toename van handel en nijverheid moeten belasting betalen aan de hoge adel,
krijgen er stadsrecht/privileges voor terug
1531: instelling van de drie collaterale raden.
- Raad van State: belangrijkste Nederlandse edelen, adviseren Karel over het beleid.
- Geheime Raad: rechtsgeleerden, houden toezicht op de wetten en maken nieuwe
wetten.
- Raad van Financiën: hoge edelen en rechtsgeleerden, uitvoering van en toezicht op
het financiële beleid, bijvoorbeeld de belastingen.