Samenvatting Sociologie
Begrippen les 1
Boek: Hoofdstuk 1 en 2
Normen
Concrete gedragsregels die aangeven wat verwacht wordt in een bepaalde situatie, wat je
wel of juist niet moet doen. Bijv. niet liegen, ouderen met u aanspreken, etc.
Er bestaan drie soorten normen; morele normen, juridische normen en sociale normen. Blz
29
Waarden
Met anderen gedeelde voorstellingen over wat goed en daardoor nastrevenswaardig is. Bijv.
eerlijkheid, beleefdheid etc. Eindigen vaak op -heid. Blz 24
Internalisering
Het proces waarin je je verwacht gedrag eigen maakt en denkt dat het uit jezelf komt, zodat
je het zonder nadenken en automatisch doet. (auto rijden). Wanneer gedrag sterk door
andere bepaald wordt en iemand geen initiatief meer kan nemen. Noem je dit hospitalisering.
a4
Macht
Het vermogen vorm te geven aan de eigen toekomst en samenleving.
1. Het vermogen doelstellingen in de toekomst te formuleren.
2. Het vermogen daarvoor middelen aan te wenden.
3. Het vermogen om via de middelen invloed uit te oefenen.
Micro
Kleinste schaalniveau, individuen, gezin, klas etc.
Meso
Middelste schaalniveau, buurt, school, ziekenhuis.
Macro
Grootste schaalniveau, de samenleving, landelijk, wereldwijd, stedelijk.
Institutionalisering
Een gestandaardiseerd patroon van denken en doen in bepaalde situaties. (vaste zitplaatsen
in de klas).
, Begrippen les 2
Boek: hoofdstuk 4
Sociaal bewustzijn
Beeld van hoe de samenleving in elkaar zit en wat de eigen plaats daarin is. Varieert per
groepen in de tijd. (Jeugd, ouderen enz.)
Sociale positie
Plaats die iemand in relatie tot anderen in de maatschappij of in een groepering inneemt.
Deze kan toegewezen zijn; koning of verworven; door opleiding, beroep etc.
Dramaturgisch perspectief
Elke persoon is een acteur die verschillende rollen speelt. Welke rol iemand speelt, is
afhankelijk van de context. De persoon kan hierdoor bepalen hoe hij zich voordoet bij andere
mensen.
Symbolisch interactionisme
Sociologische benadering die gedrag van mensen vooral verklaart vanuit de uitwisseling van
tekens en het interpreteren daarvan. (taalgebruik, kleding, gezichtsuitdrukking)
Deviantie
Ongepast gedrag dat niet voldoet aan normen/verwachtingen. Bij formele normen;
bestraffing (Wanneer je de wet overtreed) Bij informele normen; afkeuring en uitsluiting.
Stigmatisering
Het proces waarbij structureel een negatief kenmerk wordt toegewezen aan een persoon op
basis van zijn/haar lidmaatschap van een bepaalde groep en de persoon alleen nog via het
stigma wordt waargenomen. (andere huidskleur)
Slachtoffer denken
Oorzaak buiten zichzelf leggen. Alleen aandacht voor de dader en niet voor het eigen
gedrag/aandeel.
Blaming the victim
Het slachtoffer de schuld geven. Alleen aandacht voor het gedrag/aandeel van het
slachtoffer. Niet voor de situatie en de dader.
Self-fulfilling prophecy
Voorspelling die zichzelf doet uitkomen. (Ik ga het toch niet halen, het gaat toch niet lukken).
Self-defeating prophecy
Voorspelling die zichzelf vernietigd. (Jezelf erbij neerleggen dat iets niet gaat lukken,
daardoor gaat de spanning eraf en lukt het wel).