Engels 1.2 grammatica
1. Continious aspect
Present continious (onvoltooid tegenwoordige tijd)
Een situatie is aan het veranderen, in ontwikkeling of vordert momenteel. Oftewel, het is nu
aan de gang.
Vorm: am/is/are + stam + ing
Voorbeelden
I am reading the newspaper right now.
He is laughing at me at the moment.
Do your hear that as well? She is waking up!
Cynthia is currently cycling to school.
Present perfect continuous (onvoltooid tegenwoordige tijd)
Een situatie of activiteit die is begonnen in het verleden en nog steeds in het heden
voortduurt. Met de present perfect continious kan de tijdsduur worden benadrukt.
Vorm: has/have been + stam + ing
Voorbeelden:
She has been waiting for you all day,
I've been working on this report since eight o'clock this morning.
They have been travelling since last October.
Past continuous (onvoltooid verleden tijd)
Een situatie of activiteit die op een bepaald moment in het verleden voortduurde.
Vorm: was/were+ stam + ing
Voorbeelden
I was working
You were reading
She was listening
He was going
It was hanging
They were kissing
, 2. Countable and uncountable nouns
Countable nouns (telbare zelfstandige naamwoorden)
Telbare zelfstandige naamwoorden zijn voor voorwerpen die we kunnen tellen door middel
van getallen. Ze hebben een enkelvoudige en een meervoudige vorm. Het enkelvoud kan
het lidwoord "a" of "an" gebruiken.
• Individuele objecten, plaatsen en beroepen
• Gebruik ze met een a/an in meervoudsvorm
• Komen meestal na woorden als many, these, those, several, few en a few
Uncountable nouns (ontelbare zelfstandige naamwoorden)
Ontelbare zelfstandige naamwoorden zijn voor voorwerpen die niet met getallen te tellenzijn.
Het kunnen de namen van abstracte ideeën of eigenschappen zijn of voor fysieke
voorwerpen die te klein of te amorf zijn om geteld te worden. Ontelbare zelfstandige
naamwoorden worden gebruikt met een enkelvoudig werkwoord. Deze hebben meestal geen
meervoudsvorm.
• Ontelbare zelfstandige naamwoorden omvatten abstracte ideeen, eigenschappen,
(vloei)stoffen of fysieke voorwerpen die te klein zijn om geteld te worden.
• Geen meervoudsvorm
• Komen meestal na woorden als much, a little en little.
3. Making predictions
• Modal verbs (modale werkwoorden) zoals can, must, may, might, will, would,
should worden gebruikt om aan te geven dat een toekomstige situatie mogelijk,
waarschijnlijk, zeer waarschijnlijk of zeker is.
• Going to: wordt gebruikt om vrijwel zekere voorspellingen te doen op basis van
bewijs op het moment van spreken.
• Uitdrukkingen als: be bound to, there’s a good change, in all probability, be
(high) unlikely etc. om verschillende gradaties van zekerheid uit te drukken.